e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huidschilfers schilfers: sjchilvers (Tegelen), sjielvers (Tegelen, ... ), schurft: schurf op ⁄t vel (Tegelen) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huif van de huifkar huif: hūf (Tegelen) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar bolderwagel: bǫldǝrwāgǝl (Tegelen), huifkar: hufkɛr (Tegelen) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huilen grijnzen: grei’ze (Tegelen), zumpen: cf. VD s.v. "sumpen"(gew.) huilen, pruilen  zum’pe (Tegelen) wenen, schreien III-1-4
huis, woning huis: hū.s (Tegelen), kruipgat: krū.p˃gā.t (Tegelen) huis || zeer bekrompen behuizing III-2-1
huislook look: -  louk (Tegelen) donderblad, huislook [DC 46 (1971)] III-4-3
huismus, mus goot-officier: spottend?  gäot’-offeseer (Tegelen), huismus: (hoes)mös (Tegelen), hóes’mös (Tegelen), korenrakker: kòòrrakker (Tegelen), Str.  kaor’rakker (Tegelen), mus: moets (Tegelen), mūts (Tegelen), moetskop"is de matkop (vogelsoort)  moets (Tegelen), mv.  moetse (Tegelen), musse (Tegelen), Strous ea van moetskop, zwartkopje  moets (Tegelen) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || mus III-4-1
huisweide bleek: bleͅi̯k (Tegelen), groes: grōs (Tegelen) I-7
huiszegen huiszegen: hoeeszege (Tegelen) De Huiszegen, d.w.z. een ingelijste afbeelding van O.L. Heer aan het kruis, waaronder enkele gebeden, of een tekstplaat in sierschrift, waarop een gebed over huis en bewoners of een uit Rome ontvangen plaat waarop de afbeelding van de paus, vermelding van [N 96B (1989)] III-3-3
huiszegening huiszegening: hoeeszegening (Tegelen) De huiszegening op Driekoningen of op Paaszaterdag. [N 96B (1989)] III-3-3