e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
inkuilen inkuilen: enkule (Tegelen) De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19] I-5
inkuipen inzouten: enzātǝ (Tegelen) De stukken vlees rangschikken in de houten kuip waarin ze bewaard worden. Volgens een aantal respondenten (L 163, 265, Q 118, 121, 198) worden de schenken op de bodem gelegd en daarbovenop het spek. Schouderstukken en poten worden ertussen gelegd (L 265). Bovenaan komen ook de ribben te liggen (L 330). [N 28, 111; monogr.] II-1
inleggen (in een voor) poten: [poten] (Tegelen) Voor de fonetische documentatie van de typen poten en planten zie het lemma Poten; het verspreidingsgebied van zetten in dit lemma komt niet overeen met dat in het lemma Poten; het type is hier dan ook gedocumenteerd. [N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.] I-5
inmaakpot inmaakpot: inmaakpot (Tegelen, ... ), inmaakspot: inmaakspöt (Tegelen), Alle inmaakpotten vielen onder één noemer: inmaakspot.  inmaakspot (Tegelen), vetpot: vɛtpǫt (Tegelen  [(met twee grote oren: van binnen geglazuurd)]  ), zuurmoespot: zoermoospot (Tegelen) inmaakpot [N 49 (1972)] || pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || Vetpot, inmaakpot van aardewerk. In L 270 kende men inmaakpotten met een inhoud van 25 liter (5 kwārts), 20 liter (4 kwārts), 15 liter (3 kwārts), 10 liter (2 kwārts) en 5 liter (kwārts). Zie ook het lemma ɛaarden potɛ.' [N 49, 107a; monogr.] II-8, III-2-1
inmaakvat bonenton: buǝnǝton (Tegelen), inmaakton: enmākton (Tegelen), moeston: mōston (Tegelen) Vat dat wordt gebruikt voor het inmaken van kool of bonen. [N E, L] II-12
inrichting om de onderoven te verwarmen amerenrooster: ǭmǝrǝrȳstǝr (Tegelen) Gevraagd is in N 29, 5b naar "de driepikkel met rooster waarop het houtskool wordt gelegd om de onderoven te verwarmen", Daarom komen er ook "rooster"-opgaven voor. Wat het woordtype "douche" betreft moeten wij misschien denken aan een betekenis "warmwaterketel" (zie wbd ii afl. 1 blz. 75). [N 29, 5b] II-1
inschenken inschudden: in’sjödde (Tegelen) inschenken III-2-3
inschieten inschieten: enšētǝ (Tegelen) Het deegbrood in de oven plaatsen. Een bij het werkwoord opgegeven object "brood", "deeg" e.d. wordt niet gedocumenteerd evenmin de bepaling "in de oven". [N 29, 45a; L 40, 13b; N 29, 30b; monogr.; OB 2, 2d] II-1
inslaan inschurgen: enšø̜rǝgǝ (Tegelen) De droge vormelingen naar en in de oven brengen. De invuller uit Q 111 maakt een onderscheid tussen het aanvoeren en het opstapelen van de stenen. De eerste handeling duidt hij aan met de term brikken schurgen, de tweede met inzetten. Het lemma bevat zowel opgaven voor de veldoven als voor de meer fabrieksmatig georganiseerde steenovens. [N 98, 118; N 98, 152; monogr.] II-8
inslaan, van de bliksem gezegd inslaan: in-sjlaon (Tegelen), insjlaon (Tegelen, ... ), inslaon (Tegelen) inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)] III-4-4