e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klein voorploegwiel bovenraadje: bǭvǝrę̄tjǝ (Tegelen) Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b] I-1
klein wolkje schaapje: sjèùpkə (Tegelen) klein wolkje [oliester] [N 81 (1980)] III-4-4
kleindochter kleindochter: kleindochter (Tegelen) kleindochter [DC 05 (1937)] III-2-2
kleine boerderij keuterij: kø̄tǝrii̯ (Tegelen) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine bouwladder steekleider: štē̜klęjǝr (Tegelen) Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.] II-9
kleine hoeveelheid eten beetje: Syst. WBD  bietje (Tegelen), greumeltje: Syst. Veldeke  grumelke (Tegelen), klatsje: Syst. Veldeke  kletske (Tegelen), kruimeltje: Syst. Veldeke  kruumelke (Tegelen), Syst. WBD  krūūmelke (Tegelen) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine neus klein neusje: klei neͅske (Tegelen) Dat kind heeft een klein neusje. [DC 37 (1964)] III-1-1
kleine stenen drielings: drejleŋs (Tegelen), vechtse stenen: vę ̞xsǝ št ̇ęjn (Tegelen) Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.] II-8
kleingeld kleingeld: klei-geld (Tegelen), klein geld (Tegelen), wisselgeld: wisselgeld (Tegelen) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
kleinkinderen kleinkind: kleinkinger  kleinkink (Tegelen), kleinkĭnk (Tegelen) kleinkind, kleinkinderen [DC 05 (1937)] III-2-2