e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruien schurgen: šørǝgǝ (Tegelen), šø̜̄rǝgǝ (Tegelen) De gedolven klei met behulp van een kruiwagen vervoeren. [monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13, II-8
kruim kruim: Syst. Veldeke  kroewm (Tegelen), Syst. WBD  kroe‧m (Tegelen), kruum (Tegelen), kruimels: Syst. Veldeke  kruumels (Tegelen) Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] III-2-3
kruimel greumel: gru’mel (Tegelen) kruimel III-2-3
kruin kruin: kroe.n (Tegelen), kroen (Tegelen), kroën (Tegelen), krōēn (Tegelen), kruun (Tegelen) kruin van het hoofd [N 10 (1961)] III-1-1
kruinschering: kruin scheren kruintje scheren: kruunke gesjoore (Tegelen) De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)] III-3-3
kruipend ongedierte rupsen: Veldeke (iets gewijzigd)  roepse (Tegelen), slakken: Veldeke (iets gewijzigd)  sjlekke (Tegelen), wormen: Veldeke (iets gewijzigd)  wörm (Tegelen) wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
kruiplanken schurgplaten: šø̜rǝxplātǝ (Tegelen) De planken waarmee de weg belegd is die de verbinding vormt tussen de plaats waar de klei bereid wordt en de vormtafel. In Q 17 gebruikte men een oprit naar de vormtafel. Over deze brits (britē) leidde de modderkruier zijn kruiwagen om de bereide klei bovenop de vormtafel te storten - Geuskens, pag. 56. [monogr.] II-8
kruis kruis: kryts (Tegelen), krȳts (Tegelen) Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14] I-11, I-9
kruisbeeld christus aan het kruis: christus aan et kruuts (Tegelen), crucifix (<lat.): kruutsefiks (Tegelen, ... ), kruis: kruts (Tegelen), kruuts (Tegelen, ... ), kruuts(-beeld) (Tegelen), Dit woord is beter!  krüts (Tegelen), kruis met een lieveheer: kruuts met eine lievenhieer (Tegelen), kruisbeeld: kruutsbeeld (Tegelen, ... ), kruütsbeeld (Tegelen), lieveheer: Lievenier (Tegelen), onzelieveheer: slivvenier (Tegelen), ös livvenier (Tegelen) Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)] III-3-3
kruisbeen kruisbeen: krytsbɛi̯n (Tegelen) Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a] I-11