e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
laag grond laag: laog (Tegelen) laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)] III-4-4
laag klei laag leem: lǭx lęjm (Tegelen) Kleilaag waarvan men stenen vormt, nadat de grondstof op de juiste manier is bewerkt. Het woordtype stol leem verwijst ernaar dat in Q 211 een berg in het heuvellandschap werd afgegraven. [N 98, 20; monogr.; N 98, 27 add.] II-8
laag schoven op de wagen laag: lǭx (Tegelen) Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-4
laaggelegen weidegrond broekwei: brōkwęi̯ (Tegelen), hooiwei: hø̜u̯wē̜i̯ (Tegelen), zure wei: zūr węi̯ (Tegelen) Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
laagliggende akker band: bānt (Tegelen), laagliggend land: lixlegǝnt laŋk (Tegelen) Een aantal woordtypen duiden niet zozeer op een afgebakend perceel, een akker, maar meer algemeen op laagliggende grond. [N 11, 2b] I-8
laagte in een akker zak: zak (Tegelen) Laagte of kuil waar de grond steeds vochtig blijft of waar water blijft staan. [N 11, 3a, N 11, add.; Vld.; monogr.] I-8
laars (alg.) stevel: sjteevel (Tegelen, ... ), sjtevel (Tegelen), števel (Tegelen) laars || laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3
laars met sluitriempje rijstevel: riejsjtevel (Tegelen), riejštevel (Tegelen), stevel: sjteevel (Tegelen) laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)] III-1-3
laars tot of boven de knie kaplaars: kaplaarze (Tegelen), kaplèèrs (Tegelen), kapstevel: kapsjteevel (Tegelen), laars: laars (Tegelen), stevel: sjtevels (Tegelen), števel (Tegelen, ... ) Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)] || laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)] III-1-3
laarzenschacht schacht: sjach (Tegelen), sjacht (Tegelen), modern, ik noem t verbasterd, zal wel sjach zijn  sjacht (Tegelen) schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)] III-1-3