| 25243 |
aanhoudend regenen |
aan de gang blijven:
Nb. Geen werkwoord, wel het bovenvermelde.
’t blief aan de géng (L270p Tegelen),
avondsregen:
den ennen "aovesraenge (L270p Tegelen),
wolkbreuk:
eine wolkbreuk (L270p Tegelen),
zich aan houden:
’t hält zig aan ’t zauwele (L270p Tegelen)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
| 23162 |
aanloop |
aanloop:
aanluip (L270p Tegelen)
|
Aanloop.
III-3-2
|
| 34182 |
aanmelken |
aantrekken:
āntrɛkǝ (L270p Tegelen)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
| 28929 |
aanmeten |
maat opnemen:
mǭt opnemǝ (L270p Tegelen)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
| 18887 |
aanstaan |
bevallen:
beval’le (L270p Tegelen),
gaden:
ga’je (L270p Tegelen),
gevallen:
geval’le (L270p Tegelen),
vastgezet:
vas˲gǝzatǝ (L270p Tegelen)
|
bevallen, aanstaan || Gezegd van de hoeken van een bouwwerk, wanneer deze na het uitmeten definitief vastgesteld zijn. In Q 83 werd de term 'aanstaan' in een iets andere betekenis gebruikt. Zodra de muren van een huis in aanbouw een eerste maal gemetseld waren en het grondplan zodoende vastlag, werden de uitzetplanken verwijderd. Men zei dan dat het huis 'aanstond'. [N 31, 10a; monogr.]
II-9, III-1-4
|
| 34148 |
aanstieren |
aanstieren:
ānštīrǝ (L270p Tegelen),
dekken:
dɛkǝ (L270p Tegelen)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
| 23968 |
aanstoot |
ergernis:
ergernis (L270p Tegelen)
|
Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
| 28519 |
aanvliegen |
aanvliegen:
ānvlēgǝ (L270p Tegelen)
|
Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35]
II-6
|
| 33895 |
aanwassen op de tanden |
haken:
hø̄k (L270p Tegelen)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|
| 31887 |
aanzetstaal |
aanzetstaal:
ānzɛtštǭl (L270p Tegelen)
|
Platte of driekante vijl, waarvan één van de smalle zijden glad is gepolijst. Het aanzetstaal wordt gebruikt om het schraapstaal scherp te maken. In Tegelen (L 270) werd als aanzetstaal een volkomen glad geslepen driekante vijl gebruikt. [N 53, 151b]
II-12
|