e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aanhoudend regenen aan de gang blijven: Nb. Geen werkwoord, wel het bovenvermelde.  ’t blief aan de géng (Tegelen), avondsregen: den ennen "aovesraenge (Tegelen), wolkbreuk: eine wolkbreuk (Tegelen), zich aan houden: ’t hält zig aan ’t zauwele (Tegelen) voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)] III-4-4
aanloop aanloop: aanluip (Tegelen) Aanloop. III-3-2
aanmelken aantrekken: āntrɛkǝ (Tegelen) Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61] I-11
aanmeten maat opnemen: mǭt opnemǝ (Tegelen) Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a] II-7
aanstaan bevallen: beval’le (Tegelen), gaden: ga’je (Tegelen), gevallen: geval’le (Tegelen), vastgezet: vas˲gǝzatǝ (Tegelen) bevallen, aanstaan || Gezegd van de hoeken van een bouwwerk, wanneer deze na het uitmeten definitief vastgesteld zijn. In Q 83 werd de term 'aanstaan' in een iets andere betekenis gebruikt. Zodra de muren van een huis in aanbouw een eerste maal gemetseld waren en het grondplan zodoende vastlag, werden de uitzetplanken verwijderd. Men zei dan dat het huis 'aanstond'. [N 31, 10a; monogr.] II-9, III-1-4
aanstieren aanstieren: ānštīrǝ (Tegelen), dekken: dɛkǝ (Tegelen) Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.] I-11
aanstoot ergernis: ergernis (Tegelen) Ergernis, aanstoot [aring]. [N 96D (1989)] III-3-3
aanvliegen aanvliegen: ānvlēgǝ (Tegelen) Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35] II-6
aanwassen op de tanden haken: hø̄k (Tegelen) Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91] I-9
aanzetstaal aanzetstaal: ānzɛtštǭl (Tegelen) Platte of driekante vijl, waarvan één van de smalle zijden glad is gepolijst. Het aanzetstaal wordt gebruikt om het schraapstaal scherp te maken. In Tegelen (L 270) werd als aanzetstaal een volkomen glad geslepen driekante vijl gebruikt. [N 53, 151b] II-12