e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijbroek rijboks: rie bóks (Tegelen), riej-bôks (Tegelen, ... ), riejbòks (Tegelen) rijbroek met nauw om het onderbeen sluitende pijpen [N 23 (1964)] III-1-3
rijen mesthoopjes markeren de hoopjes tekenen: dǝ hø̜pkǝs tęi̯kǝnǝ (Tegelen) Voordat er mesthoopjes in evenwijdige rijen op een akker worden uitgereden, schrijdt de boer het perceel af, waarbij hij om de zoveel passen het begin van elke rij markeert met een bepaald teken (een stokje, een kuiltje in de grond, een hoopje aarde e.d.). De afstand tussen de rijen kan variëren van 3 tot 9 meter. Bepalend voor die afstand is de hoeveelheid mest die de bodem nodig heeft, ofwel de hoeveelheid mest die beschikbaar is. [N M, 11; N 11A, 22] I-1
rijentrekker lijnentrekker: līnǝntrękǝr (Tegelen), vorentrekker: vōrǝtrękǝr (Tegelen) De rijentrekker is een houten harkachtig gereedschap waarmee evenwijdige lijnen of sleuven getrokken worden, waarlangs gezaaid of gepoot wordt, zonder dat men telkens touwen hoeft te gebruiken. Door op de snijpunten te planten van de lengtelijnen en de dwarslijnen die men over de akker heeft getrokken, kan men de afstand tussen de planten gelijk houden. Sommige rijentrekkers hebben aan boven- én onderkant tanden. De afstanden tussen de tanden variëren, afhankelijk van de plantensoort die gekweekt wordt. Er zijn ook rijentrekkers met verstelbare tanden. De gebruikelijke afstand tussen de aardappelstruiken varieert van 40 tot 60 cm. [N 18, 96; monogr.; add. uit N 18, 43; N 11A, 83] I-5
rijgen rijen: ręjǝ (Tegelen) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijggaren rijgaren: rējgārǝ (Tegelen) Grover soort garen, die men gebruikt om de patroondelen voorlopig aan elkaar vast te naaien (Gerritse, pag. 37). De antwoorden van de informanten zijn in twee delen gesplitst. De eerste groep bestaat uit woordtypen waarvan men het gebruik van het garen kan afleiden. De tweede groep woordtypen geeft niet alleen het gebruik aan, maar ook het materiaal waarmee men werkt. [N 59, 6b; N 62, 57; monogr.] II-7
rijglaars rijgstevel: ri-jsjtevel (Tegelen), riejštevel (Tegelen), stevel: sjteevel (Tegelen) laars waarvan het beenstuk moet worden dichtgeregen [N 24 (1964)] III-1-3
rijgsteek rijsteek: ręjštēk (Tegelen) Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6] II-7
rijk zijn centen hebben: dae haet sente (Tegelen), duchtig moppen hebben: dugtig moppe hebbe (Tegelen), er goed bij zitten: d⁄r good beej zitte (Tegelen), d⁄r good bijj zitte (Tegelen), geld wie water hebben: geld wie water hebbe (Tegelen), in de wol geverfd zijn: in de wol geverfd (Tegelen), in het geld zwemmen: dae zjwumt in ⁄t geld (Tegelen), in ⁄t geld zjwumme (Tegelen), moppen hebben: dae haet möp (Tegelen), rijk zijn: riek zien (Tegelen), stinken van het geld: hae sjtinkt van ⁄t geld (Tegelen), zo rijk zijn als het water diep is: zo riek as ⁄t water deep (Tegelen), zo rijk zijn wie het water diep is: Opm. de ie (van "riek") gerekt uitspreken.  zoë riek wie ⁄t water deep is (Tegelen) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom rijkdom: rikdom (Tegelen) rijkdom [RND] III-3-1
rijksdaalder rijks: Opm. zo wordt het ook wel genoemd.  riks (Tegelen), rijksdaalder: eine rieksdaalder (Tegelen), ⁄ne riksdaalder (Tegelen) rijksdaalder, een ~ [vijftiger, knaak, ploegrol?] [N 21 (1963)] III-3-1