34088 |
vangplooi |
lies:
lis (L270p Tegelen),
vang:
vaŋ (L270p Tegelen)
|
Huidplooi tussen lies en uier. [N 3A, 115]
I-11
|
24518 |
varen (alg.) |
vaan:
vaa’ne (L270p Tegelen),
-
vaaɛne (L270p Tegelen)
|
varen
III-4-3
|
34297 |
varken |
kuus:
kus (L270p Tegelen),
varken:
vē̜.rkǝ (L270p Tegelen),
vęrkǝ (L270p Tegelen),
vɛrkǝ (L270p Tegelen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kus (L270p Tegelen),
kuusje:
kyskǝ (L270p Tegelen),
zwijn:
žwęi̯n (L270p Tegelen
[(scheldbenaming)]
)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
šøtǝleŋ (L270p Tegelen),
šø̄tǝleŋ (L270p Tegelen)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
24887 |
varkensgras |
weegtraan:
polygonium aviculare; ook wel: knoop- of kreupelgras
waeg’traon (L270p Tegelen)
|
varkensgras
III-4-3
|
34319 |
varkenshaar |
varkenshaar:
vɛrkǝshǭr (L270p Tegelen)
|
De haargroei op het varkenslijf. [N 28, 31; monogr.]
I-12
|
34605 |
varkenshort, varkensbak |
varkensbak:
(mv. vɛrkǝs˱bɛk)
vɛrkǝs˱bak (L270p Tegelen)
|
Hek of kist gebruikt voor het vervoer van varkens. Onder A. staan de woordtypes die betrekking hebben op een gewelfd hek dat uit drie gebogen plankjes bestond (voor, midden en achter) die met een tiental latten verbonden werden. Dit hek werd over de wagen gelegd om te voorkomen dat de varkens uit de kar zouden springen. Onder B. staan de woordtypes die betrekking hebben op een planken kist waarin de varkens gezet werden en die op de kar geplaatst werd. Op de kaart wordt een zaakgrens zichtbaar die door het midden van Nederlands Limburg loopt. Uit het feit dat deze vraag in de vragenlijst slechts sporadisch werd ingevuld, kan geconcludeerd worden dat dit voorwerp waarschijnlijk niet of nauwelijks nog in gebruik was. Het ontbreken van materiaal voor Belgisch Limburg kan erop wijzen dat het voorwerp daar ofwel al langer verdwenen is, ofwel nooit in gebruik is geweest. [N 17, 37b + 72d + 73; A 26, 3a]
I-13
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshok:
vɛ.rkǝshau̯s (L270p Tegelen),
varkenskouw:
vɛ.rkǝskǫu̯ (L270p Tegelen),
varkensschuur:
vɛ.rkǝsšø̄r (L270p Tegelen),
varkensstal:
vɛ.rkǝs[stal] (L270p Tegelen),
varkensstallen:
vɛrkǝsštɛl (L270p Tegelen)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
34368 |
varkenston |
varkenston:
vɛrkǝston (L270p Tegelen),
voerton:
vōrton (L270p Tegelen)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|