e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
verhitten opwarmen: opwèrmə (Tegelen) verhitten; Hoe noemt U: Voedsel warm maken (loteren) [N 80 (1980)] III-2-3
verhogen oplopen: Opm. de ie (van "prieze") gerekt uitspreken.  de prieze zien opgeloupe (Tegelen), opslaan: zien opgesjlage (Tegelen), opzetten: opzette (Tegelen) verhogen, iets in prijs ~ [opsteken? b.v. de eieren zijn opgestoken?] [N 21 (1963)] III-3-1
verhoogd dakgedeelte boven een poort stulpdak: štø̜lǝp˱dāk (Tegelen) Om de hoogte van een poort te vergroten kan men het dak erboven verhogen. De omvang van de dakverhoging kan van geval tot geval verschillen. De verhoging kan ook een apart zadeldak zijn, dwars op dat van de schuur of de stal. Zie ook afbeelding 22.b bij het lemma "terugwijkende dakrand" (4.2.1). [N 4A, 31] I-6
verhuizen intocht: vero  entø&#x0304x (Tegelen) het betrekken van een nieuwe woning. (vroeger gepaard gaande met het aanbieden van een koffietafel aan de nieuwe buren) III-2-1
verjaardag verjaardag: verjaordáag (Tegelen), verjäordaag (Tegelen) Hij was gisteren jarig, maar ik ... zn hele verjaardag vergeten. [DC 45 (1970)] III-3-2
verkeerd liggen gedraaid zitten: gedraaid zitten (Tegelen), verkeerd zitten: verkeerd zitten (Tegelen) Verkeerd liggen in de baarmoeder door een slag in de baarmoederhals, gezegd van het kalf. [N 3A, 49] I-11
verkering hebben vrijen: vrei̯ə (Tegelen, ... ), vreͅi̯ə (Tegelen) vrijen [DC 38 (1964)] III-2-2
verkleumd stijf: sjtīēf van de kèlt (Tegelen), stief van de kelt (Tegelen), verozeld: verozeld (Tegelen), verstijfd: versjtieft van kèlt (Tegelen) verstijfd van kou [verkild] [N 10 (1961)] III-1-2
verkouden (een) kelde gevat: kē̜lt gǝvat (Tegelen), verkoud: ich bün verkaat (Tegelen), ich bün zwaor verkaat (Tegelen), verkaat (Tegelen), vervangen: vǝrvaŋǝ (Tegelen) Een ontsteking van het neusslijmvlies. [JG 1b; N 8, 89; N 52, 24 en 25; monogr.] || Griep. Hoe noemt men tegenwoordig een zware verkoudheid met koorts? [DC 30 (1958)] || Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)] || Zware verkoudheid. Gebruikt men afzonderlijke benamingen voor een zware en lichte verkoudheid [DC 27 (1955)] I-9, III-1-2
verkwanselen sjachelen: sjachele (Tegelen), verkwanselen: verkwansele (Tegelen), verschleudern (du.): versjluidere (Tegelen), versjachelen: versjachele (Tegelen, ... ) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] || Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)] III-3-1