e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

Gevonden: 5743
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenkool boerenkool: boerekoël (Tegelen, ... ), Syst. Veldeke  boerekoël (Tegelen), boerenmoes: boeremoos (Tegelen, ... ), Syst. Veldeke  boeremoos (Tegelen), Syst. WBD  boeremoes (Tegelen), boeremoos (Tegelen), boermoes: Syst. WBD  boe’rmoos (Tegelen), groen moes: grön moos (Tegelen), groenmoes: grön moos (Tegelen), krulmoes: krolmoos (Tegelen) [N Q (1966)]Boerenkool (boeremoes?) [N 16 (1962)] || boerenkool als gerecht [N Q (1966)] I-7, III-2-3
boerenkoolstamppot boerenmoes: Syst. Veldeke  boerenmoos (Tegelen), Syst. WBD  boeremoos (Tegelen), boerenstamp: Syst. WBD  bōēresjtamp (Tegelen), boermoesstamp: Syst. WBD  boe’rmoossjtamp (Tegelen) Stamppot van aardappelen en boerenkool [N 16 (1962)] III-2-3
boerenvlaai boerenvlaai: Syst. Veldeke  boereflaai (Tegelen), vlaai: Syst. WBD  flaaj (Tegelen, ... ) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenwormkruid reigerknoppen: rɛi̯gǝrknȳp (Tegelen), reigersknoop: rei’gersknüp (Tegelen) boerenwormkruid || Tanacetum vulgare L. Een algemeen voorkomende 60 tot 120 cm hoge plant in akkerranden, wegbermen en op stortplaatsen met veervormig samengestelde bladeren, die fijn ingesneden zijn. De kleine ronde knalgele bloempjes, die knopvormig zijn, groeien in een schermvormige tuil en bloeien van juli tot de herfst. De plant is een oud medicinaal kruid en maakt een vast onderdeel uit van de kruidwis. Het maken van een kruidwis is een zeer oud, voorchristelijk (later gekerstend, kruidwissen worden soms nog op 15 augustus gewijd) gebruik waarbij wilde kruiden worden samengebonden en opgehangen in hius of in de stal om onheil, ziekten, bliksem e.d. af te weren. Het kruid is nauw verwant aan het moederkruid, vandaar de typen met mater; het werd veel gebruikt tegen wormen, vandaar de typen met worm-. Zie Verdingh 1987, 5 en Claes 1990. [A 60A, 80; monogr.] I-5, III-4-3
boerenzwaluw, zwaluw zwalm: sjwalm (Tegelen), zjwalm (Tegelen, ... ) zwaluw [DC 35 (1963)] III-4-1
boerin boerin: buren (Tegelen) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.] I-6
boertje boertje: boertje (Tegelen, ... ) boertje doen; als een baby gedronken heeft moet het een boertje doen [DC 47 (1972)] III-2-2
boertje, kleine boer keuterboer: kø̄tǝrbūr (Tegelen), osseboer: ǫsǝbūr (Tegelen) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boete boete: boete (Tegelen) Boete [de boes]. [N 96D (1989)] III-3-3
boezem wijwaterpotje: Bij vrouwen met een lang kleed.  wiewaterpötsje (Tegelen) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1961)] III-1-1