e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tegelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
witte kool kappes: kappes (Tegelen), kappus (Tegelen), kap’pes (Tegelen, ... ), kappesmoes: kappes moos (Tegelen), kappusmoos (Tegelen), witte kappes: witte kappes (Tegelen), witte kool: witte koël (Tegelen, ... ), zuurmoes: zoermoos (Tegelen), zóermoos (Tegelen) [N Q (1966)]witte kool || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)] || wittekool I-7, III-2-3
witte kwikstaart akkermannetje: etym.aant.  akkermènke (Tegelen), keviep: keviep (Tegelen), keviep’ (Tegelen), koorrakker: kaorrakkers (Tegelen), veldmus: veldmösse (Tegelen) kwikstaart [N P (1966)] || witte kwikstaart III-4-1
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje neepjesmuts: neepjesmutsen werden toendertijd wel door vrouwen uit de arbeiders- of kleine boerenstand gedragen, maar nooit door vrouwen uit middenstands- of andere kringen  neepjesmuts (Tegelen) muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)] III-1-3
witte vlekken duivelshaar: dyvǝlshǭr (Tegelen), wild haar: welt hǭr (Tegelen) Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s] I-9
witte waterkers bronkers: bronkers (Tegelen), bronskers: bronskers (Tegelen) Rorippa nasturtium-aquaticum (L.) Hayek Niet meer zo algemeen voorkomende plant van 10 tot 90 cm hoog met een slappe holle, kantige stengel, die aan de voet vaak kruipend is en daar wortelt. De plant groeit aan sloten en beken en heeft bovenaan de stengels groene vruchtjes in de vorm van 2 cm grote boontjes. De kleine witte bloempjes aan de top van de stengel bloeien van mei tot september. Ook in cultuur als groente. De oude botanische naam ervan is Nasturtium officinale R.Br. [A 51, 39; monogr.] || witte waterkers [DC 51 (1976)] I-5, III-4-3
witte, buitenlandse bloem amerikaanse bloem: amerikānsǝ blōm (Tegelen), patentbloem: patɛntblōm (Tegelen), patentmeel: patɛntmē̜l (Tegelen), witte bloem: wetǝ blōm (Tegelen) De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16] II-1
wittebrood ketelweggetje: vroeger door huismoeders in noodgevallen soms wel eens in een gietijzeren kookketel op het fornuis werd gebakken  kaetelwêkske (Tegelen), weg: Syst. Veldeke  waek (Tegelen), Syst. Veldeke Mv. wègke  wègk (Tegelen), Syst. WBD  wèk (Tegelen), Verklw. wêkske of wêgke  wêk (Tegelen) Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || klein witbrood, platrond of ovaal van vorm || wittebrood of tarwebrood III-2-3
witten kalken: kęlkǝ (Tegelen) Een muur of plafond bestrijken met witkalk. Doorgaans wordt voor witkalk gebruik gemaakt van kalk die met veel water is geblust en daarna in een kuil heeft gestaan om eventueel nog ongebluste deeltjes gelegenheid te geven uit te blussen en om een gedeelte van het overtollige water te verliezen. [N 67, 66e; monogr.; Vld.] II-9
woede gift: gif (Tegelen) woede, kwaadheid III-1-4
woensdagx goensdag: gonsdig (Tegelen), gónsdaag (Tegelen), gónsdig (Tegelen), gôns⁄dig (Tegelen), woensdag: woensdaag (Tegelen), woensdig (Tegelen, ... ), Note v.d. invuller: i.p.v. ~dig, ook ~daag!  woensdig (Tegelen) dag; woensdag [N 07 (1961)] || woensdag III-4-4