25649 |
braak |
koekbreker:
kōkbrē̜kǝr (L270p Tegelen)
|
Werktuig voor het braken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 265 wordt er een gat in de werkbank gemaakt waarin een vierkant ijzer dat rond uitloopt, wordt vastgeschroefd. Via een hefboombeweging wordt dan het deeg gekneed. De informant van K 359 spreekt van een "houten blok waarop een ijzeren lat, ± 1m lang, scharnierde". Zie afb. 24. [N 29, 89b; N 29, 89a; monogr.]
II-1
|
33653 |
braakland |
braak:
brāk (L270p Tegelen),
brǭk (L270p Tegelen),
smelenplak:
šmēlǝplak (L270p Tegelen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
32706 |
braakland bewerken |
braken:
brǭkǝ (L270p Tegelen)
|
Op een akker die men - vroeger overeenkomstig het drieslagstelsel, later om een bijzondere reden - een seizoen braak liet liggen, werd dat jaar geen gewas verbouwd. Een dergelijke akker werd echter wel verschillende malen ondiep geploegd en grondig afgeëgd, zulks om hem te zuiveren van hardnekkig onkruid, zoals kweek, en tevens om hem niet de voedingsbodem te laten zijn van gemakkelijk tierend onkruid in het algemeen. Voorzover de onderstaande termen geen object noemen, veronderstellen zij "de akker" of "het stuk" als object. In braken zal soms, in zomervoren meestal de betekenis "niet benutten voor de teelt", "braak laten liggen" meespreken. Men zie daarom ook de lemmata braakland en braak (laten) liggen. De woorden braken, belken en stropen komen ook in de lemmata ondiep ploegen en stoppelveld ploegen voor. [JG 1a; N 11A, 134b + 137q; N 11, 45 + 47 add.; monogr.]
I-1
|
33654 |
braakliggen |
hel:
hɛl (L270p Tegelen),
schom:
šom (L270p Tegelen),
šōm (L270p Tegelen)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
31545 |
braam |
braam:
brǭm (L270p Tegelen
[(mv brø̜̄m)]
, ...
L270p Tegelen)
|
Het ruige, rafelige randje dat bij het slijpen ontstaat op de snede van de beitel. De braam kan worden verwijderd met behulp van de wetsteen. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 50; monogr.] || Ruige, oneffen rand die ontstaat na het gieten of zagen van metaal. [N 64, 55c; N 33, 164 add.; monogr.]
II-11, II-12
|
24501 |
braambes |
bramelen:
braoɛmel (L270p Tegelen),
brao’mel (L270p Tegelen),
bromələ (L270p Tegelen)
|
braam(bessen) [RND] || braambes
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brōmǝlǝ (L270p Tegelen),
brǭmǝlǝ (L270p Tegelen)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
bramelenkruiper:
braomelekroeper (L270p Tegelen)
|
braamsluiper
III-4-1
|
18034 |
braken |
breken:
brē̜kǝ (L270p Tegelen),
gobbelen:
göbbele (L270p Tegelen),
kitsen:
WNT: kitsen (IX), Klanknabootsende benaming voor: (Vocht) straalsgewijze tusschen de tanden door uitspuwen.
kitse (L270p Tegelen),
koek breken:
kōkbrē̜kǝ (L270p Tegelen),
kotsen:
kotse (L270p Tegelen),
kotsse (L270p Tegelen),
kòtse (L270p Tegelen),
kótse (L270p Tegelen),
over de tong kakken:
euver de tong kakke (L270p Tegelen),
overgeven:
euvergaeve (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
euvergève (L270p Tegelen),
spijen:
sjpeeje (L270p Tegelen, ...
L270p Tegelen),
sjpijje (L270p Tegelen),
spēējen (L270p Tegelen)
|
Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
II-1, III-1-2
|
20732 |
bramenvlaai |
bramelenvlaai:
Syst. Veldeke
braomeleflaai (L270p Tegelen),
Syst. WBD
braomeleflaaj (L270p Tegelen),
brömmeleflaaj (L270p Tegelen)
|
Bramenvla [N 16 (1962)]
III-2-3
|