24510 |
wilgenkatje |
katje:
kéttekes (Q197a Terlinden)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
goets:
goetsj (Q197a Terlinden),
vits:
viets (Q197a Terlinden)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17708 |
wind |
poep:
poep (Q197a Terlinden),
vots:
vots (Q197a Terlinden)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
29877 |
winddroog |
droog:
drȳx (Q197a Terlinden)
|
Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b]
II-9
|
25160 |
winderig weer |
waaietig:
waeëtig (Q197a Terlinden)
|
winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25208 |
windstilte |
windstil (weer):
weendstél (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33832 |
windzuiger |
windbuil:
wentbȳl (Q197a Terlinden)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21778 |
winkel drijven |
eropna houden:
enge winkel of cafe drop noa houwe (Q197a Terlinden),
get trop noa houwe (Q197a Terlinden)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkǝlhǭk (Q197a Terlinden)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.]
II-9
|
28636 |
wintervoedsel |
bijensokker:
bi-jǝsukǝr (Q197a Terlinden)
|
Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.]
II-6
|