25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q197a Terlinden)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22358 |
hoepel |
ring:
rink (Q197a Terlinden)
|
a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
ringelen:
ringele (Q197a Terlinden)
|
b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
gaffel:
gafǝl (Q197a Terlinden)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
29817 |
holle steen |
holle baksteen:
hø̜lǝ bakštē (Q197a Terlinden)
|
Metselsteen die niet massief is. Holle stenen kunnen diverse vormen en afmetingen vertonen en worden onder meer gebruikt voor gewelven, zolderingen en lichte tussenmuren. Ze worden ook toegepast bij het opmetselen van rookkanalen en luchtkokers. Zie ook afb. 27. Het betreft daar een holle spie- of boogsteen. De woordtypen zwemsteen (L 289) en zwembrik (Q 12) verwijzen naar het feit dat holle stenen licht van gewicht kunnen zijn door het gebruik van poreuze grondstoffen als natuurbims, kunstbims of gegranuleerde hoogovenslakken; als bindmiddel wordt dan hydraulische kalk, cement of een mengsel van beide toegepast. [N 30, 54c]
II-8
|
24324 |
hommel |
hommel:
hoemel (Q197a Terlinden)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
34209 |
hondsdolheid |
razetig zijn:
(de koe is) rǭzǝntex (Q197a Terlinden)
|
Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25]
I-11
|
24687 |
hondsdraf |
hondsviool:
hóndsvioele (Q197a Terlinden)
|
Hondsdraf (glechoma hederacea 20 tot 60 cm groot. De stengels zijn kruipend met opgerichte, bloeiende takken; de bladeren zijn rond of niervormig met een hartvormige voet, de bladrand is gekarteld; de bloemen groeien in kransen in de bladoksels, blauwpa [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24622 |
hondsviooltje |
viooltje:
vijouelke (Q197a Terlinden)
|
Hondsviooltje, 5 tot 35 cm groot. De stengels zijn liggend of opstijgend; de bladeren alleen aan de stengels, en hebben ongevleugelde stelen. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, meestal met hartvormige voet; de steunblaadjes zijn klein en getand; de blo [N 92 (1982)]
III-4-3
|
28557 |
hongervolk |
hongervolk:
hōŋǝrvǫlk (Q197a Terlinden)
|
Bijenvolk dat met te weinig voorraad voedsel de winter ingaat. [N 63, 54d]
II-6
|