24198 |
krijsen |
schreeuwen:
sjriewe (Q197a Terlinden)
|
een hard schreeuwend geluid maken, gezegd van vogels (kèken, krijsen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17861 |
krioelen |
krioelen:
krioēle (Q197a Terlinden)
|
Krioelen: zich in alle richtingen dooreen bewegen (event. met veel lawaai) (krioelen, broeliën, krielen, kriewelen, kriemelen, wriemelen, wriemelen, grimmelen, wemelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18071 |
kroep |
kroep:
kroep (Q197a Terlinden)
|
Kroep: ontsteking van het strottehoofd en de luchtpijp die door afzettingen op het slijmvlies gevaar van verstikking met zich meebrengt (kroep, krop, pip). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20120 |
krols |
loops:
löps (Q197a Terlinden),
løͅps (Q197a Terlinden)
|
loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)], [N C (1962)]
III-2-1
|
25010 |
krom, met bochten |
krom:
kroomp (Q197a Terlinden)
|
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17894 |
krommen, ombuigen |
bukken:
bùùke (Q197a Terlinden)
|
Krommen: een kromme, gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20658 |
kruiden, specerijen |
gekruiden:
gekruuje (Q197a Terlinden)
|
De kruiden die bij de bereiding bij groente of vlees gevoegd worden om de smaak van het gerecht te verbeteren, in het algemeen (kruid, toekruid, specerij). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroedwis (Q197a Terlinden),
kroedwusj (Q197a Terlinden)
|
De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
kruidwis wijden:
kroedwusj wieje (Q197a Terlinden)
|
De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
24039 |
kruinschering |
kruinschering:
kruung sjering (Q197a Terlinden)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|