23752 |
laten wijden |
inzegenen:
inzègene (Q197a Terlinden),
laten wijden:
laote wieje (Q197a Terlinden),
laten zegenen:
laote zègene (Q197a Terlinden),
zegenen:
zègene (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden,
Q197a Terlinden)
|
Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25226 |
lauw weer |
koel:
keul (Q197a Terlinden)
|
warm noch koud, gezegd van het weer [lauw, voos] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
kabaal:
kabaal (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden),
leven:
léve (Q197a Terlinden)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19391 |
ledikant |
bed:
bed (Q197a Terlinden)
|
Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
daof (Q197a Terlinden, ...
Q197a Terlinden)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
léég (Q197a Terlinden),
verlaten (ruimte):
verlaote (Q197a Terlinden)
|
niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
lèèglèùper (Q197a Terlinden)
|
een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30186 |
leemspecie |
mortie:
mǫrti (Q197a Terlinden
[(id)]
)
|
Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.]
II-9
|
23613 |
leerrede |
predik:
prèèdig (Q197a Terlinden)
|
Een leerrede, een tekstverklarende preek, homilie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33883 |
leewater |
leewater:
lēwātǝr (Q197a Terlinden)
|
Gewrichtsontsteking bij veulens - ook bij kalveren en hoenders -, door een vochtophoping, veroorzaakt door een besmetting die bij veulens vooral via een navelwond binnendringt. [A 48A, 12c; N 8, 90m en 90n; monogr.]
I-9
|