e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Terlinden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
oneven, niet door twee deelbaar oneven: onéve (Terlinden) niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)] III-4-4
ongebluste kalk ongebluste kalk: ongǝblø̜s˱dǝ kalǝk (Terlinden), ongeleste kalk: ongǝlɛs˱dǝ kalǝk (Terlinden) Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.] II-9
ongehoorzame jongen batraaf: batteraaf (Terlinden) een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)] III-1-4
ongehuwd samenleven bijeen hokken: bie èèn hoeke (Terlinden), zich ophouden met -: zich ophouwe met (Terlinden) een concubinaat, een buitenechtelijke samenleving van man en vrouw, gedurende enige tijd [N 96D (1989)] || samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)] III-2-2
ongelovige ongelovige: de oongelövige (Terlinden), énge oongelövige (Terlinden) Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)] III-3-3
ongeluk ongeluk: oongelèùk (Terlinden) Ongeluk: door een misgreep, door vallen gekwetst worden (paret). [N 84 (1981)] III-1-2
ongeordende hoeveelheid, chaos rommel: rōmel (Terlinden) een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)] III-4-4
ongevoelig van de kou doof: dòòf (Terlinden) Ongevoelig worden van kou, gezegd van ledematen (killen). [N 84 (1981)] III-1-1
ongezuiverde was rauwe was: ruwǝ wās (Terlinden) De van honing ontdane maar nog niet gewassen raten. [N 63, 121b; Ge 37, 146; monogr.] II-6
onkruid uiteggen, ondiep geploegd (stoppel) af[eggen]: āf˱[eggen] (Terlinden), onkruid [eggen]: [onkruid] [eggen] (Terlinden) Het land bewerken met de onkruideg of de scherp aangespannen gewone eg, om de wortels van onkruid (kweekgras met name) op te halen, stoppels los te woelen en het land geschikt te maken, om bemest en vervolgens geploegd te worden. Dat men onkruid e.d. ook met de cultivater kan losmaken, blijkt uit termen als (af)russen en (uit)schulpen (vergelijk het lemma ''cultivateren''). Voor de dialectvarianten van de benamingen voor onkruid en kweekgras zij verwezen naar de betrokken lemmata in de volgende aflevering van I.1. Voor wat ''eggen'' en ''eggen'' betreft zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b; N 11, 80a; N 11A, 172d + e; N P, 15a add.; monogr.] I-2