e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Terlinden

Overzicht

Gevonden: 2962
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grote ruzie? krieg (du.): kreeg (Terlinden) een grote ruzie [hora, bal] [N 85 (1981)] III-3-1
grote schoonmaak najaarspoets: naojaors poets (Terlinden), vroegjaarspoets: vreugjaorspoets (Terlinden) Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] III-2-1
grote wolk dikke wolk: dieke-woalk (Terlinden) grote, op zichzelf staande wolk [bonk] [N 81 (1980)] III-4-4
gruwelijk affreus: affreus (Terlinden), verschrikkelijk: versjrikkelek (Terlinden) vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)] III-1-4
guitig vol gekkerijen: vòl gekkerieje (Terlinden) vrolijk plagend of op overmoedige wijze grappig [farsig, guitig] [N 85 (1981)] III-1-4
gulden mis gulden mis: göldemaes (Terlinden) De mis op quatertemperwoensdag van de Advent, guldenmis, noodmis [julde maes]. [N 96C (1989)] III-3-3
gunst gunnen: gunne (Terlinden) de welwillende, gunstige gezindheid van de ene persoon tegenover de andere [gunst, jonst] [N 85 (1981)] III-1-4
guur, kil en schraal weer bijs: (= noordewind).  bīēs (Terlinden), kouwelijk: kōāwelik (Terlinden), vale wind: (= noordewind).  vale-weend (Terlinden) nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)], [N 81 (1980)] III-4-4
haam haam: hām (Terlinden) Kraagvormig halsjuk van een trekpaard dat op de schouderbladen rust en zich met de bewegende schouders kan meebewegen. Het bestaat voornamelijk uit twee gebogen haamspanen (cf. lemma Haamspanen) die door middel van een haamslot (cf. lemma Haamslot) aan elkaar worden vastgemaakt. Om de nek van het paard te beschermen zijn aan de binnenkant van de haamspanen kussens aangebracht (cf. lemma Haamkussen). Aan de trekhaken van het haam (cf. lemma Trekhaken, trekogen) worden de strengen bevestigd (cf. lemma Strengen) waarmee het paard trekt. Het woord is in heel Limburg mannelijk. [JG 1a, 1b; N 13, 1; L 1 a-m; L 26, 1; R 3, 60; S 12; monogr.] I-10
haamkap haamkap: hāmkap (Terlinden) Leren kap boven de plaats waar de twee haamkussens samenkomen, die dient om inwateren te beletten. [JG 1a, 1b; N 13, 8; N 36, 9b; monogr.] I-10