19086 |
(iets) zich niet aantrekken |
niet aantrekken:
ge mût ef da nie uuntrekken (K353p Tessenderlo),
niks mee inzitten:
ge mot er niks mee in zitten (K353p Tessenderlo)
|
Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
17967 |
(met) het hoofd stoten |
botsen:
botsə (K353p Tessenderlo),
stoten:
stuuətə (K353p Tessenderlo),
stuwətə (K353p Tessenderlo),
tutsen:
tøtsə (K353p Tessenderlo),
tutsenbollen:
tøtsəboͅlə (K353p Tessenderlo)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
gestapeleerd:
gəstapəleͅiərt (K353p Tessenderlo)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17863 |
(zich) bukken |
(zich) bukken:
bø`ə (K353p Tessenderlo),
zijn eigen bukken:
zən āgə bøkə (K353p Tessenderlo)
|
bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18612 |
-> [wld iii 2.2] |
- wld iii, 2.2 !:
baŋtšə (K353p Tessenderlo),
fali (K353p Tessenderlo),
kapkə (K353p Tessenderlo),
nøzduk (K353p Tessenderlo),
pisfoͅt (K353p Tessenderlo),
spraikə (K353p Tessenderlo),
vuəjl (K353p Tessenderlo),
ziəvərlapkə (K353p Tessenderlo),
Kerstkleedje.
kesliəjkə (K353p Tessenderlo)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22095 |
<naam> |
<naam>:
den naom vieren (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
besteken:
iemand besteken (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
verjaardag:
verjaardag vieren (K353p Tessenderlo),
verjaardag vieren:
verjaardag vieren (K353p Tessenderlo)
|
Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
18253 |
[falie] |
falie:
fali (K353p Tessenderlo),
voile (fr.):
vool (K353p Tessenderlo),
ZND35,010b: Bij de vrouwen in het algemeen.
voewel (K353p Tessenderlo)
|
falie [ZND 01 (1922)] || falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18182 |
[kazavek?] |
kazavekje:
een golfje zonder mouwen
kažəvekskə (K353p Tessenderlo)
|
kasjevék, in de betekenis van vrouwenmantel; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18606 |
[lijfje] |
lijfje:
Onderlijfje.
leͅfkə (K353p Tessenderlo)
|
lijfje, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31697 |
aaks |
bijl:
bijl (K353p Tessenderlo),
zware bijl:
zware bijl (K353p Tessenderlo)
|
Zware bijl met lange steel die wordt gebruikt om bomen te vellen. [N 50, 10b; N 75, 114d; L 32, 46; monogr.]
II-12
|