e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mond (spotnamen) bakkes: groet bakkes (Tessenderlo), groeət bakkəs (Tessenderlo), muil: mo.əl (Tessenderlo), mōəl (Tessenderlo) een grote mond [ZND 31 (1939)] || muil [ZND m] || muil (M.) [ZND 01 (1922)] III-1-1
mond- en klauwzeer pootziekte: puwǝtzektǝ (Tessenderlo) Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.] I-11
mondstuk embouchure (fr.): ambezuur (Tessenderlo), amesuur (Tessenderlo), mezuur: mezuur (Tessenderlo), mondstuk: moondstuk (Tessenderlo), mòntstük (Tessenderlo) Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)] III-3-2
mondvol hele mond: nən helle mond afbijten (Tessenderlo), mondvol: mondvol afbijten (Tessenderlo) hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4
monnik monnik: ne moͅnnək (Tessenderlo), ən monnik (Tessenderlo), pater (lat.): pauter (Tessenderlo), po:ər (Tessenderlo) Een monnik. [ZND 31 (1939)] || Monnik. [ZND 01 (1922)] III-3-3
monstrans monstrans (lat.): moonstraans (Tessenderlo) Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)] III-3-3
mooi pratend het paard op de nek kloppen fletsen: flɛtsǝ (Tessenderlo) [N 8, 103e] I-9
moordkruis kruis: kroͅuəs (Tessenderlo) Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)] III-3-3
moorkop moorkop: muu̯ǝrkǫp (Tessenderlo) Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f] I-9
mopperen brommen: brumən (Tessenderlo) brommen [ZND 01 (1922)] III-1-4