e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onbewolkt klaar: clair (Tessenderlo), klēͅər (Tessenderlo) klaar, helder [ZND 01 (1922)] III-4-4
onderdelen nummeren nummeren: nømǝrǝ (Tessenderlo), paren: pǫwǝrǝ (Tessenderlo) De onderdelen van een nummer voorzien, opdat de constructie later gemakkelijker in elkaar gezet kan worden. Zie voor het woordtype paren ook het lemma ɛparenɛ in Wld II.9, pag. 111.' [N 53, 207] II-12
onderdorpel steenlijst: stijǝnlɛst (Tessenderlo) De onderste horizontale regel van een raam- of deurkozijn. Voor buitendeur- of buitenraamkozijnen werd de onderdorpel vroeger meestal uit eikehout of natuursteen vervaardigd, bij binnendeurkozijnen uit vure- of dennehout, soms uit eikehout. Tegenwoordig wordt ook hardhout, kunststof en metaal gebruikt. [N 55, 7c; monogr.] II-9
ondergoed onderdingen: oͅndərdiŋə (Tessenderlo) ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)] III-1-3
ondergronden, woelen wroeten: vrȳʔǝ (Tessenderlo) Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b] I-1
ondergronder, woeler wroeter: vrȳtǝr (Tessenderlo), vrȳʔǝr (Tessenderlo) De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14] I-1
onderhandelen marchanderen (<fr.): Van Dale: marchanderen (&lt;Fr.), dingen; loven en bieden, pingelen.  marsjande.rən (Tessenderlo) marchanderen [ZND 01 (1922)] III-3-1
onderhemd hemd: hym (Tessenderlo, ... ), hym - hymən (Tessenderlo), lijfje: lefke (Tessenderlo), slip: sløp (Tessenderlo) hemd (enkelvoud - meervoud) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Ondergoed, het algemene, gewone woord voor de onderkleding. [N 114 (2002)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] III-1-3
onderjurk ziepel: [Vgl. WNT ziep, zip, zipe, zjip, zjup: 1. vest, kort wambuis; 2. Door boeren gedragen borstrok (onder het bovenkleed gedragen)...]  sipəl (Tessenderlo) onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)] III-1-3
onderkussen, peluw hoofdpeluw: heppeling (Tessenderlo), heupeling (Tessenderlo), heuppeling (Tessenderlo), kopkussen: kopkussen (Tessenderlo) het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)] || hoofdkussen, peluw [ZND 01 (1922)] III-2-1