e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slagschei schei: sxāi̯ (Tessenderlo) De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d] I-13
slagstempel slagnummer: slaxnømǝr (Tessenderlo) Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b] II-11
slak slak: slek (Tessenderlo), sleͅk (Tessenderlo), släk (Tessenderlo) slak [Willems (1885)] || slak, alg. [ZND 06 (1924)] III-4-2
slakkenhuis karakol: kərəkoͅlə (Tessenderlo), slakkenpotje: slä(ʔ)əpøtjən (Tessenderlo), slaksenpotje: sleksepötteken (Tessenderlo) slakkenhuis [ZND 01 (1922)], [ZND 06 (1924)] III-4-2
slang slang: slang (Tessenderlo) slang [Willems (1885)] III-4-2
slangboor spiraalboor: sperǭlbǫwǝr (Tessenderlo), vijsboor: vē̜s˱bǫwǝr (Tessenderlo) Een boorijzer voor hout dat uitloopt op een scherpe centerpunt met daaromheen twee voorsnijders en eventueel twee gutsjes. De schacht is voorzien van een enkele of een dubbele spiraal die niet snijdt, maar dient om het boorsel uit het boorgat te verwijderen. Met dit boorijzer kan men zeer nauwkeurig boren. Zie ook afb. 74a. [N 53, 165; N G, 31b; monogr.] II-12
slank slank: slank (Tessenderlo) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)] III-1-1
slappe vilten hoed deukhoed: døkhut (Tessenderlo) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht gekleed persoon slodder: slodder (Tessenderlo) In lompen gekleed [haveloos, schab(be)tig, schamel, lommelig] [N 114 (2002)] III-1-3
slecht gesneden hengst piet: pīt (Tessenderlo) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9