34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kui̯stront (K353p Tessenderlo)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
af˲zętǝ (K353p Tessenderlo)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
31792 |
uitzagen |
toeren:
tūrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Gedeelten uit het hout wegzagen om er zo versieringen in aan te brengen. Het aanzagen wordt meestal met behulp van een decoupeerzaag gedaan. Zie ook dat lemma. [N 53, 23a]
II-12
|
30051 |
uitzetplanken |
latten:
laʔǝn (K353p Tessenderlo),
palen:
pǭlǝ (K353p Tessenderlo)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
22465 |
vaandel |
vaan:
e vōān (K353p Tessenderlo),
vlag:
en vlag (K353p Tessenderlo)
|
Vaandel. [Willems (1885)] || Vlag. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
rund:
rø̄nt (K353p Tessenderlo),
vaars:
vēǝs (K353p Tessenderlo),
vɛi̯ǝs (K353p Tessenderlo),
vɛ̄i̯ǝs (K353p Tessenderlo),
vɛ̄ǝs (K353p Tessenderlo)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelvod:
sxōͅʔəlvoͅt (K353p Tessenderlo)
|
zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
in (de) naald(e) krijgen:
en nal krē̜gǝn (K353p Tessenderlo),
insteken:
enstēkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vader (K353p Tessenderlo),
vòddər (K353p Tessenderlo)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
geschift:
gǝsxeft (K353p Tessenderlo),
kling:
kleŋk (K353p Tessenderlo)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|