e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K353p plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5327
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duimeling vingerdoekje: vingerdoekske (Tessenderlo) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duits duits: dəts (Tessenderlo) Duits [ZND 01 (1922)] III-3-1
duivenhok duivenkot: `t douvekot (Tessenderlo), `t douvenkot (Tessenderlo), `t towevekot (Tessenderlo), dowevekot (Tessenderlo), dōəvəkot (Tessenderlo), doͅəvəkòt (Tessenderlo), dôëvekôt (Tessenderlo), dǫu̯ǝvǝkǫt (Tessenderlo), touwevekot (Tessenderlo) Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivenslag kijker: kēʔər (Tessenderlo), kē̜ ̞ʔǝr (Tessenderlo) Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2
duivin, vrouwelijke duif duivin: dowəvin (Tessenderlo), doəvin (Tessenderlo), duivin (Tessenderlo), døͅu̯əven (Tessenderlo), duivinnetje: dowəvinneke (Tessenderlo) duif, wijfje [Goossens 2a (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 39 (1942)] III-4-1
duizelig dol: dol (Tessenderlo), duizelig: do:əzəlich (Tessenderlo), duizelig (Tessenderlo, ... ), suf: suf (Tessenderlo) duizelig [ZND 01 (1922)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] III-1-2
duizendpoot duizendpoot: duzentpoewet (Tessenderlo) duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)] III-4-2
dunne melk dunne melk: dønǝ mɛlǝk (Tessenderlo) Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74] I-11
dunne sjaal sjaaltje: sjaaltje (Tessenderlo) sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)] III-1-3
dunne wollen kous dun kousje: dunne kèùskes (Tessenderlo), dønə køskəs (Tessenderlo) kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)] III-1-3