20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
grôetmŏĕddər (K353p Tessenderlo),
grôêtmōēdər (K353p Tessenderlo),
grote moe:
groeëtemoe (K353p Tessenderlo),
kindertaal
groeëte moe (K353p Tessenderlo),
meetje:
cf. WNT s.v. "meken"= dim. van "mee"als een term voor grootmoeder, oude vrouw; cf. WNT s.v. "meter (II)"....."zoo is de populaire vorm van meter in Z.-N. ook meetje, meke, niet alleen in de zin van meter, maar ook wel dien van oud vrouwtje.................een andere vorm thans nog W. Vl. in gebruik is mette (verkl. metje)........"; cf. VD s.v. "IV. mee"(gew. min.) oude vrouw
meeke (K353p Tessenderlo),
moeder:
mar.: + eigennm.
moeder (K353p Tessenderlo)
|
grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grôêtevers (K353p Tessenderlo)
|
grootouders [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
grətə (K353p Tessenderlo)
|
grootte [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
bon-papa:
gebruiken alleen enkele hoogmoedige ezels
bompapa (K353p Tessenderlo),
grootvader:
grōētvaddər (K353p Tessenderlo),
grote va:
grote va (K353p Tessenderlo),
kindertaal
groote va (K353p Tessenderlo),
peetje:
cf. VD s.v. "peetje"1. grootvader
peekə (K353p Tessenderlo)
|
grootvader [ZND 11 (1925)], [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
hoop:
hūp (K353p Tessenderlo),
hu‧əp (K353p Tessenderlo)
|
hoop [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
23543 |
grote hostie |
grote hostie (<lat.):
groewete hostie (K353p Tessenderlo)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24857 |
grote weegbree |
wegebladeren:
wegebladeren (K353p Tessenderlo)
|
Plantago major L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in akkers, tuinen en wegbermen, met breed-eironde, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopgaande stengel zit een langwerpige groene aar met bruine pluisjes. De plant wordt tot 50 cm hoog en bloeit van mei tot november. Bij de naamgeving worden de grote (of brede) en smalle weegbree (zie het lemma Smalle Weegbree) vaak niet van elkaar onderscheiden. Bij de volgende opgaven werd specifiek verneld dat ze op de grote betrekking hebben.
I-5
|
31377 |
grove vijl |
grove vijl:
grōvǝ vē̜l (K353p Tessenderlo)
|
Vijl met een grof bekapt blad. Doorgaans heeft het blad van een deze vijl minder dan 26 tanden per inch (vgl. Handboek Gereedschap, pag. 238). De grove vijl wordt gebruikt bij het bewerken van zachte metalen waarvan men in korte tijd een grote hoeveelheid materiaal wil verwijderen (V.d. Kloes en Risch, pag. 251). Verschillende informanten gaven als antwoord op de vraag naar de ...grove vijl" een variant van het woordtype bastaardvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "bastaardvijl". Volgens de invuller uit K 353 werd de grove vijl voor bruut werk (brøt wɛrǝk) gebruikt.' [N 33, 86; N 64, 53d]
II-11
|
19103 |
guit, schalk |
guit:
ook materiaal znd 24, 35
gōət (K353p Tessenderlo)
|
guit (grappenmaker) [ZND 24 (1937)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gulden (K353p Tessenderlo),
gyl⁄n (K353p Tessenderlo)
|
gulden [ZND 35 (1941)], [ZND m]
III-3-1
|