28548 |
honingweide |
honingwei:
hø̜neŋwāj (K353p Tessenderlo)
|
Plaats waar veel honinggevende planten staan. [N 63, 49; Ge 37, 80; monogr.]
II-6
|
28683 |
honingzeef |
zift:
zeft (K353p Tessenderlo)
|
Toestel gemaakt van metalen gaas waarmee de honing gezuiverd wordt van stukjes broed, wasdeeltjes en ander afval. Bij voorkeur gebruikt men een bolvormige of puntvormige zeef. [N 63, 127a; Ge 37, 176; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
hy-ət (K353p Tessenderlo),
kop:
kop (K353p Tessenderlo),
koͅp (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
[N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
appel:
apəl (K353p Tessenderlo),
bol:
bol (K353p Tessenderlo),
boͅuəl (K353p Tessenderlo),
bələ (K353p Tessenderlo),
kei:
kāj (K353p Tessenderlo),
pas op ver zene kaaj
kāj (K353p Tessenderlo),
knikker:
knekər (K353p Tessenderlo),
kobbes:
kōbəs (K353p Tessenderlo)
|
[N 10 (1961)]hoofd [N 10b (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoogaltaar:
huwəxaftoͅuər (K353p Tessenderlo)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
balken:
balǝʔǝ (K353p Tessenderlo),
buitenbalken:
bǭǝtǝbalǝkǝ (K353p Tessenderlo),
vellingen:
vɛleŋǝ (K353p Tessenderlo)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
kop:
kǫp (K353p Tessenderlo)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
32244 |
hoofdbordsteunen |
sponnen:
spǫnǝ (K353p Tessenderlo),
stijpen:
stepǝ (K353p Tessenderlo)
|
De twee houten of metalen steunen die de verbinding vormen tussen de bovenzijde van het hoofdbord en de berries van de kruiwagen. Het hoofdbord krijgt daardoor extra stevigheid. Zie ook afb. 203 en het lemma ɛhoofdbordɛ in wld I.13, pag. 90.' [N G, 53e]
II-12
|
18187 |
hoofddoek |
neusdoek:
nøͅzduk (K353p Tessenderlo),
neusdoekje:
neusdoekske (K353p Tessenderlo),
nø̄zdukskǝ (K353p Tessenderlo)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek [ZND 01 (1922)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
kap (K353p Tessenderlo)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|