19632 |
kussensloop |
kusfluwijn:
kyspləwēͅn (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo),
kyspələwēͅn (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo)
|
de kussensloop (waarin het hoofdkussen wordt gestoken) [ZND 17 (1935)] || kussensloop [ZND 01 (1922)] || kussensloop; overtrek van een hoofdkussen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
33842 |
kwaadaardig roepen |
schreeuwen:
sxrii̯ǝvǝ (K353p Tessenderlo)
|
[N 8, 47 en 67]
I-9
|
19314 |
kwaadspreekster |
kwade tong:
koiətong (K353p Tessenderlo)
|
vrouw die gaarne kwaadspreekt [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaadspreker:
kōͅtsprēkər (K353p Tessenderlo)
|
kwaadspreker [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24341 |
kwaken |
roepen:
roepen (K353p Tessenderlo)
|
Het geluid dat de koninginnen maken net vóór ze uit de cel komen. Waarschijnlijk luistert de jonge, nog niet uitgelopen moer, of zij antwoord van een mogelijke mededingster krijgt op dit gekwaak. Als dit niet het geval is, kan ze de moercel verlaten. [N 63, 32a; N 63, 33a; Ge 37, 43]
II-6
|
28516 |
kwaker |
kwaker:
(mv)
kwaʔǝrs (K353p Tessenderlo)
|
Koningin die vlak vóór het uit de cel komen een dof, kwakend geluid laat horen. [N 63, 32b; N 63, 32a; N 63, 33b]
II-6
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalver (K353p Tessenderlo)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24201 |
kwartel |
kwakkel:
kwakkel (K353p Tessenderlo),
kwartel:
kwa-əl (K353p Tessenderlo)
|
kwartel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
30733 |
kwaststreep |
streep:
strēp (K353p Tessenderlo)
|
Streep in het verf- en vernislagen, veroorzaakt door de afzonderlijke haren van de kwast. Onregelmatigheden in de verf konden volgens de invuller uit Q 121 ook ontstaan bij het opnieuw aanzetten van de kwast. Ze kunnen worden weggewerkt met behulp van een daskwast of verdrijver. Zie ook het volgende lemma ('Wegdassen'). [N 67, 76a]
II-9
|
24880 |
kweek |
pessem:
pessem (K353p Tessenderlo),
pęsǝm (K353p Tessenderlo),
pessemen:
pęsǝmǝ (K353p Tessenderlo)
|
Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] || kweekgras (Agropyrum repens) [Lk 04 (1953)]
I-5, III-4-3
|