21471 |
betalen |
betalen:
ge met geld hemme oem te kunne betāole (K353p Tessenderlo),
ge mut geld hemme oem te kunne betoale (K353p Tessenderlo),
gə mət gɛlt hɛmən um tə kùnən bətōlən (K353p Tessenderlo)
|
Hoe zegt ge in uw dialect: "ge moet geld hebben om kunnen te betalen"of "ge moet geld hebben om te kunnen betalen"? De gehele uitdrukking weergeven. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
hij was beteuterd (K353p Tessenderlo),
ook materiaal znd 32, 67
beteuterd (K353p Tessenderlo),
in het gat gestaan:
ook materiaal znd 32, 67
in ’t gat gəstēən (K353p Tessenderlo)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
19014 |
beteuterd kijken |
op zijn neus zien:
hij zag op zən neus (K353p Tessenderlo),
ook materiaal znd 32, 67
hij zag op zən neus (K353p Tessenderlo),
staan alsof hij geen drie kon tellen:
hij stond du of eigen drijken tellen (K353p Tessenderlo),
ook materiaal znd 32, 67
hij stond der of em gen drij kon tellen (K353p Tessenderlo)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
27448 |
beton |
beton:
bǝton (K353p Tessenderlo),
bǝtōn (K353p Tessenderlo),
bǝtǫn (K353p Tessenderlo)
|
Een mengsel van cementspecie met een grove toeslag, bijv. grind, steenslag of bims, dat in bepaalde verhouding onder toevoeging van water wordt gemengd en tot een steenachtige massa verhardt. Een betonmengsel van één deel cement, twee delen zand en drie delen kiezel werd in L 321 een 'missing' ('meseŋ'), van 'missen' ø̄mengenø̄, genoemd. [N 30, 47a; N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30046 |
beton storten |
betonneren:
bǝtǫnē̜jǝrǝ (K353p Tessenderlo),
storten:
stortǝ (K353p Tessenderlo)
|
De aangemaakte vloeibare beton in de bekisting gieten. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(beton)' het lemma 'Beton'. [N 30, 51c]
II-9
|
30059 |
betonfundament |
betonfondatie:
bǝtonfondǭsi (K353p Tessenderlo)
|
Taps toelopend fundament, vervaardigd van stampbeton. Deze betonsoort wordt laagsgewijs in een bekisting aangebracht en met een stamper verdicht. Zie ook afb. 25b. [N 31, 2b]
II-9
|
30048 |
betonhouw |
haak:
hǭk (K353p Tessenderlo)
|
Riek waarvan de twee tanden loodrecht op de steel staan. Het werktuig wordt gebruikt bij het maken van beton om de verschillende bestanddelen dooreen te mengen. Zie ook afb. 24. [N 30, 49; monogr.]
II-9
|
30045 |
betonijzer |
betonbaren:
bǝtǫn˱bārǝ (K353p Tessenderlo),
bewapening:
bǝwǭpǝneŋ (K353p Tessenderlo)
|
Metalen staven die in het beton worden aangebracht. Beton dat op deze wijze is versterkt, kan beter de erop uitgeoefende buig- en trekspanningen opnemen. De afzonderlijke staven van betonijzer noemde men in Q 83 'ijzers' ('ęjzǝrs'). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 51b]
II-9
|
30047 |
betonmolen |
betonmolen:
[beton]mø̄lǝ (K353p Tessenderlo)
|
Toestel dat wordt gebruikt bij het aanmaken van met name grote hoeveelheden betonspecie. De betonmolen bestaat uit een peer- of cilindervormige mengtrommel met een nuttige inhoud van 50 tot 1000 liter die door een een elektromotor of een verbrandingsmotor wordt aangedreven. In de mengtrommel zijn schoepen aangebracht die tijdens het ronddraaien van de trommel de betonspecie mengen. Boven de molen is een waterreservoir geplaatst waaruit de vereiste hoeveelheid water automatisch aan het mengsel wordt toegevoegd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(beton)-' het lemma 'Beton'. [N 30, 50; monogr.]
II-9
|
30040 |
betonzand |
fijne kiezel:
fē̜nǝ kizǝl (K353p Tessenderlo),
rijnzand:
ręjnzānt (K353p Tessenderlo)
|
Grove, kiezelachtige zandsoort die wordt gebruikt bij de bereiding van beton. 'Maaszand' was volgens de invuller uit L 316 een grove zandsoort. Zie ook het lemma 'Metselzand'. [N 30, 48]
II-9
|