17874 |
pak slaag |
kletsen:
kletse (K353p Tessenderlo),
pak slaag:
ə pak sloch (K353p Tessenderlo)
|
een pak slaag [ZND 06 (1924)] || hij zal strepen krijgen (een pak slaag) [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
18170 |
pak, kostuum |
manskostuum:
manskostuum (K353p Tessenderlo)
|
kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24293 |
paling, aal |
paling:
palink (K353p Tessenderlo)
|
paling [Willems (1885)]
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palmboompje:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmbumje (K353p Tessenderlo),
palmbəmken (K353p Tessenderlo),
palmbuist:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
paləmbəst (K353p Tessenderlo),
palmenboom:
verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041
palmeboewem (K353p Tessenderlo)
|
palmboompje [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
32736 |
pand, bed |
bed:
bęt (K353p Tessenderlo
[(twee tot drie m)]
),
de volgende opgaven zijn meervoud
będǝ(n) (K353p Tessenderlo),
pand:
pan (K353p Tessenderlo),
pãnt (K353p Tessenderlo
[(drie tot vier en een halve m)]
),
de volgende opgaven zijn meervoud
pãnǝ (K353p Tessenderlo)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
30283 |
paneel |
paneel:
panijǝl (K353p Tessenderlo)
|
Bij een deur het houten vlak dat door stijlen en regels wordt omlijst. [N 55, 26f; monogr.]
II-9
|
30223 |
panlatten |
panlatten:
panlatǝ (K353p Tessenderlo)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|
30471 |
pannen hangen |
op voorhand leggen:
up ˲vørhánt lɛgǝ (K353p Tessenderlo)
|
De dakpannen voorlopig leggen om het gebouw zo vlug mogelijk waterdicht te maken. Dit werk volgens de invuller uit L 210 vaak door de huiseigenaar zelf gedaan. Later werden de pannen door een dakdekker op de goede plaats gelegd. Hij haalde daartoe aan een zijkant van het dak drie rijen voorlopig gelegde pannen af. Vervolgens werden twee rijen definitief gelegd. De derde rij gebruikte hij steeds om te staan. [N 32, 47a]
II-9
|
30475 |
pannen voegen |
pannen aanplekken:
pánǝ ǭnplɛʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
De naden tussen de pannen door middel van de pannenstrijker met mortel aansmeren. Zie ook het lemma 'Pannenstrijker'. [N 32, 48a]
II-9
|
20700 |
pannenkoek |
cichoreikoek:
chicoreikoek (K353p Tessenderlo),
eierenkoek:
arekoek (K353p Tessenderlo),
koek:
koek (K353p Tessenderlo)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|