20414 |
peetoom |
peeroom:
peəruəmən (K353p Tessenderlo),
peter:
peter (K353p Tessenderlo),
peteren:
pēͅtərə (K353p Tessenderlo),
peteroom:
pe:təru.əmə (K353p Tessenderlo),
peteroeëmen (K353p Tessenderlo),
petərūəmə (K353p Tessenderlo),
peəroeəmə (K353p Tessenderlo),
pētərūəmən (K353p Tessenderlo)
|
hoe heet de man die een kind ter doop houdt [ZND 48 (1954)] || peter (doopvader) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
meter:
meter (K353p Tessenderlo),
peemeui:
peəmə(n)jə (K353p Tessenderlo),
peemeun:
peəməjən (K353p Tessenderlo),
pekemeuntje:
pe:kəmənkə (K353p Tessenderlo),
petemeuntje:
pētəmən’kə (K353p Tessenderlo),
pétemənken (K353p Tessenderlo),
petemoei:
pējətəmòjə (K353p Tessenderlo)
|
hoe heet de vrouw die een kind ter doop houdt [ZND 48 (1954)] || meter (doopmoeder) [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
30887 |
pek |
pek:
pɛk (K353p Tessenderlo)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|
30885 |
pekdraad |
harsdraad:
hɛsdrǭt (K353p Tessenderlo)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|
32046 |
pen-en-gatverbinding |
pen-en-gat:
pɛn ɛn gát (K353p Tessenderlo)
|
Houtverbinding waarbij een pen aan het uiteinde van het ene stuk hout wordt gestoken in een overeenkomstig gat in het uiteinde van het andere. De pen wordt gevormd door een deel van de zijvlakken aan het eind van één van de stukken hout weg te zagen. In het andere deel wordt met behulp van een beitel een gat gehakt. Zie ook afb. 138. Men onderscheidt de open en de gesloten pen-en-gatverbinding. Bij de open pen-en-gatverbinding is de borst van de pen op de buitenhoek zichtbaar. Soms steekt de pen ook door het gat naar buiten. Bij de gesloten pen-en-gatverbinding is de pen niet zichtbaar op de buitenhoek. [N 54, 50; N 54, 58a; monogr.]
II-12
|
26039 |
penbalk |
pinbalk:
penbalǝk (K353p Tessenderlo)
|
De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.]
II-3
|
32048 |
pengat |
pinnengat:
penǝgát (K353p Tessenderlo)
|
Het gat dat ontstaat door de toognagel in het hout te slaan. [N 54, 38c; N 54, 64d]
II-12
|
34116 |
penis van de stier |
roede:
rui̯ (K353p Tessenderlo)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
30243 |
pennen aanzagen |
pinnen zagen:
penǝ zǭgǝ (K353p Tessenderlo)
|
De stijlen en dorpels van een kozijn worden doorgaans met een pen-en-gatverbinding aan elkaar bevestigd. Aan de uiteinden van de stijlen worden daartoe pennen gezaagd die in overeenkomstige gaten in onder- en bovendorpel vallen. De pennen worden met behulp van een dubbel kruishout op de stijlen en dorpels afgetekend. [N 55, 5]
II-9
|
32027 |
pennen maken |
pennen slagen:
pɛnǝ slǭgǝ (K353p Tessenderlo),
pinnen slagen:
penǝ slǭgǝ (K353p Tessenderlo)
|
De pennen van een pen-en-gatverbinding maken met behulp van de pennenmachine. Het hout dat daarvoor gebruikt werd, werd in Venray (L 210) en omgeving nagelenhout (nē̜gǝlhǭlt) genoemd. Zie ook het lemma ɛpen-en-gatverbindingɛ.' [N 53, 231e]
II-12
|