18716 |
redingote? |
redingote (fr.):
van voor afgeboorde jas
riddenyot (K353p Tessenderlo)
|
riddingot, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30692 |
reformladder |
dobbelleer:
dǫbǝllijǝr (K353p Tessenderlo)
|
Ladder uit twee delen die gebruikt kan worden als schuifladder en als dubbele ladder. [N 67, 63c]
II-9
|
22810 |
refrein |
refrein:
refrein (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo,
K353p Tessenderlo)
|
Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|
30179 |
regels |
richels:
ręxǝls (K353p Tessenderlo)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
den regen (K353p Tessenderlo),
water:
watər (K353p Tessenderlo)
|
regen [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
(⁄t was zo goed als zeker, dat het zou) regenen (K353p Tessenderlo),
rēͅgənə (K353p Tessenderlo)
|
regenen [ZND m] || Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
gabardine (fr.):
een gobardine (K353p Tessenderlo),
impermable (fr.):
impermeable (K353p Tessenderlo)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24308 |
regenworm |
piering:
piĕrink (K353p Tessenderlo),
piet:
pi:t (K353p Tessenderlo),
piet (K353p Tessenderlo),
worm:
wörm (K353p Tessenderlo)
|
pier, aardworm [Willems (1885)], [ZND 14 (1926)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19760 |
regulateur |
regulateur:
regǝlǝtø̜jǝr (K353p Tessenderlo)
|
Toestel dat de loper bij grotere draaisnelheid automatisch doet zakken. Belangrijkste onderdelen van de regulateur zijn in het algemeen twee stalen bollen die ieder hangend aan een arm zich onder invloed van de middelpuntvliedende kracht naar buiten willen bewegen. De einden van de armen zijn via twee stangen verbonden met een schuifstuk om de regulateur-as. Wanneer het toerental oploopt en de kogels dus naar buiten bewegen, nemen ze het schuifstuk mee omhoog of bewegen het juist naar beneden al naar gelang de constructie. Aan dit meedraaiende schuifstuk is een stilstaande ring bevestigd die mee op en neer beweegt. Hieraan is weer een hefboom verbonden die via diverse stangen de pasbalk op en neer beweegt en dus de steen meer of minder omhoog of omlaag brengt (Wiesner, pag. 106). [N O, 35g]
II-3
|
31836 |
reien, vlakschaven |
platschaven:
platsxǭvǝ (K353p Tessenderlo),
vlakschaven:
vlaksxǭvǝ (K353p Tessenderlo)
|
Hout vlakschaven met de reischaaf. [N 53, 93; N 53, 102; N 53, 107]
II-12
|