e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roeren roeren: roeren (Tessenderlo), ruren (Tessenderlo, ... ), ruuren (Tessenderlo), ruurə (Tessenderlo), rŭrən (Tessenderlo) In de soep roeren. [ZND 41 (1943)] III-2-3
roest roester: roester (Tessenderlo), verroesterd: verroesterd (Tessenderlo) roest [ZND 06 (1924)] III-4-4
roestplek ijzermaal: ijzermaal (Tessenderlo), ijzermael (Tessenderlo), roest die van ijzer valt  ɛizərmo:l (Tessenderlo), roestplek in linnen  ijzermoal (Tessenderlo), ɛizərmo:l (Tessenderlo), roester: roester (Tessenderlo) roestplek [ZND 36 (1941)] III-2-1
roet kruis: kroͅu̯əs (Tessenderlo), krøͅi̯s (Tessenderlo), roet: rut (Tessenderlo) rookzwart onderaan een ketel [ZND 36 (1941)] III-2-1
rogge koren: [koren] (Tessenderlo), rog(ge): rǫgǝ (Tessenderlo) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood zwart brood: zwet broewet (Tessenderlo) roggebrood [ZND 34 (1940)] III-2-3
rok als bovenkledingstuk rok: rok (Tessenderlo), roͅk (Tessenderlo) rok als bovenkledingstuk [aoverrok, bovenrok, booveschort] [N 24 (1964)] III-1-3
rok van grove stof baaien schoot: baoəjə schöt (Tessenderlo), boͅwəjəsXø̄t (Tessenderlo) rok van grove zware stof [teerteje rok, pels, tiejte sjort] [N 24 (1964)] III-1-3
rok: algemeen rok: ròk (Tessenderlo), schoot: schö:t (Tessenderlo), WNT: schoot (I), 1. Onder den ogrdel of onder hetmiddel eenigszins ruim afhangend deel van een kleedingstuk [...]; 7. Vrouwenrok die bij een jak behoort en daarmee de bovenkleeding uitmaakt.  schöt (Tessenderlo), sXø̄t (Tessenderlo), schort: Verouderd.  schət (Tessenderlo) Hoe noemt U in het algemeen een rok? [N 62 (1973)] || rok (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || vrouwenrok, kledingstuk dat van het middel af naar beneden hangt [rok, schort, schot, malbeusj] [N 24 (1964)] III-1-3
rokkussentje heupkussen: heupkussen (Tessenderlo), høpküsə (Tessenderlo) kussentje waarmee men de rok naar achteren doet uitbollen [keu, keuje, vronk] [N 24 (1964)] III-1-3