30251 |
aanslaglat |
aanslaglatje:
ǭnslaxlatǝkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Tegen de kozijnstijlen en -dorpels gespijkerd latje dat de aanslag vormt voor een deur of draaiend venster. [N 55, 73b-c]
II-9
|
18887 |
aanstaan |
aanstaan:
da zal em aanstaon (K353p Tessenderlo),
bepaald:
bǝpǭlt (K353p Tessenderlo),
uitgemeten:
øt˲gǝmēʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)] || Gezegd van de hoeken van een bouwwerk, wanneer deze na het uitmeten definitief vastgesteld zijn. In Q 83 werd de term 'aanstaan' in een iets andere betekenis gebruikt. Zodra de muren van een huis in aanbouw een eerste maal gemetseld waren en het grondplan zodoende vastlag, werden de uitzetplanken verwijderd. Men zei dan dat het huis 'aanstond'. [N 31, 10a; monogr.]
II-9, III-1-4
|
34148 |
aanstieren |
aanstieren:
anstīrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Een jonge koe voor het eerst laten paren. [N 3A, 30b; monogr.]
I-11
|
30381 |
aantrede |
aantrede:
õntrē (K353p Tessenderlo)
|
De horizontale afstand tussen de voorkanten van twee elkaar opvolgende stootborden. Zie ook afb. 68b. [N 55, 89e]
II-9
|
30726 |
aantrekken |
rap drogen:
rap˱ dryjǝgǝ (K353p Tessenderlo)
|
Gezegd van verf of vernis die na het opstrijken droog en vast wordt. [N 67, 74a]
II-9
|
28519 |
aanvliegen |
zitten:
zetǝn (K353p Tessenderlo)
|
Het zich neerzetten van de zwerm, nadat hij enige tijd gezwermd heeft. [N 63, 34a; N 63, 35]
II-6
|
32026 |
aanvoerslee |
wagen:
wǭgǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het verschuifbare gedeelte van een pennenbank waarop het werkstuk tijdens de bewerking geplaatst is. [N 53, 231b]
II-12
|
33895 |
aanwassen op de tanden |
haken:
hǭʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
Knobbelvormige aanwassen op de tanden. Als de wrijfvlakken van de beneden- en bovenkaak elkaar niet geheel dekken, ontstaan door de ongelijkmatige afslijting scherpe haken op de hoektanden. Zij komen vooral voor vanaf zevenjarige leeftijd en ontwikkelen zich het sterkst als het paard negen jaar oud is. [JG 1b, 1c, 2c; N 8, 91]
I-9
|
31795 |
aanzagen |
lassen:
lasǝ (K353p Tessenderlo)
|
Stukken hout die met elkaar verbonden moeten worden, door zagen passend maken. [N 53, 23d]
II-12
|
31887 |
aanzetstaal |
platte vijl:
platǝ vē̜l (K353p Tessenderlo)
|
Platte of driekante vijl, waarvan één van de smalle zijden glad is gepolijst. Het aanzetstaal wordt gebruikt om het schraapstaal scherp te maken. In Tegelen (L 270) werd als aanzetstaal een volkomen glad geslepen driekante vijl gebruikt. [N 53, 151b]
II-12
|