28560 |
uitwerpselen van de bij |
bijenstront:
bi-jǝstront (K353p Tessenderlo)
|
Ontlasting van de bij. Vooral bekend is de in de winter opgespaarde ontlasting die via de reinigingsvlucht geloosd wordt. Wanneer de bij in uitzonderlijke gevallen de bijwoning bevuilt, noemt men dit roer. [N 63, 56b]
II-6
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
koestront:
kui̯stront (K353p Tessenderlo)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
af˲zętǝ (K353p Tessenderlo)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
31792 |
uitzagen |
toeren:
tūrǝ (K353p Tessenderlo)
|
Gedeelten uit het hout wegzagen om er zo versieringen in aan te brengen. Het aanzagen wordt meestal met behulp van een decoupeerzaag gedaan. Zie ook dat lemma. [N 53, 23a]
II-12
|
30051 |
uitzetplanken |
latten:
laʔǝn (K353p Tessenderlo),
palen:
pǭlǝ (K353p Tessenderlo)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
22465 |
vaandel |
vaan:
e vōān (K353p Tessenderlo),
vlag:
en vlag (K353p Tessenderlo)
|
Vaandel. [Willems (1885)] || Vlag. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
rund:
rø̄nt (K353p Tessenderlo),
vaars:
vēǝs (K353p Tessenderlo),
vɛi̯ǝs (K353p Tessenderlo),
vɛ̄i̯ǝs (K353p Tessenderlo),
vɛ̄ǝs (K353p Tessenderlo)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelvod:
sxōͅʔəlvoͅt (K353p Tessenderlo)
|
zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
in (de) naald(e) krijgen:
en nal krē̜gǝn (K353p Tessenderlo),
insteken:
enstēkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vader (K353p Tessenderlo),
vòddər (K353p Tessenderlo)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|