| 18614 |
wollen muts (kinderen) |
capeline (fr.):
Kapeline.
kaplin (K353p Tessenderlo)
|
muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
| 18132 |
wonde |
wonde:
die wonde zal zweren (K353p Tessenderlo),
wond (K353p Tessenderlo),
wonde (K353p Tessenderlo)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
| 19835 |
wonen |
wonen:
wonən (K353p Tessenderlo),
wui̯nən (K353p Tessenderlo)
|
wonen [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-2-1
|
| 21267 |
woord |
woord:
woɛt (K353p Tessenderlo),
ə wōət, ə wətjən, də sä schuən wōrn (K353p Tessenderlo)
|
Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [RND]
III-3-1
|
| 30806 |
worm- en horzelgat |
ader:
ǫwǝr (K353p Tessenderlo)
|
Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7]
II-10
|
| 34202 |
wormbulten |
maaibutsen:
mǫwǝi̯bø̜tsǝ (K353p Tessenderlo)
|
In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk geïnfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.]
I-11
|
| 21014 |
wormstekig |
vermaaid:
vərmoͅwət (K353p Tessenderlo)
|
wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|
| 20853 |
worst |
worst:
wəssən (K353p Tessenderlo),
wəsten (K353p Tessenderlo)
|
worst [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
| 22430 |
worstelen |
worstelen:
wĕustelen (K353p Tessenderlo)
|
Worstelen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
| 32970 |
wortel |
wortel:
wø.tǝl (K353p Tessenderlo),
wøʔǝl (K353p Tessenderlo)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|