e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zeep zeep: zi:əp (Tessenderlo), ziejep (Tessenderlo), zieəp (Tessenderlo), ziəp (Tessenderlo) Zeep [ZND 03 (1924)], [ZND 04 (1924)] III-1-3
zeepsop zeepsop: zɛpsoͅp (Tessenderlo) zeepsop (oplossing van zeep en water) [ZND 08 (1925)] III-2-1
zeer kleine aardappelen patatjes: pǝtɛdǝʔǝs (Tessenderlo) Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.] I-5
zegel zegel: zegel (Tessenderlo) Wasdeksel bij broed en honing. [N 63, 23b] II-6
zegelwas witte was: wetǝ was (Tessenderlo) Was die afkomstig is van de celdeksels of zegels. De kwaliteit hiervan is zeer goed en de kleur blank. De informanten van L 333 en Q 253 merken op dat de zegels niet apart verwerkt worden tot was maar tezamen met andere wasingrediënten. De informant van Q 177 vermeldt dat men als kind de zegelwas mocht uitzuigen maar dat men de bolletjes was, die in de mond achterbleven, eruit moest halen en apart moest leggen. Zegelwas als medicinale toepassing verzacht zware hoestaanvallen bij kinkhoest. [N 63, 132b; N 63, 132a; Ge 37, 172; monogr.] II-6
zegen aan het eind van de mis zegen: zeege (Tessenderlo) De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)] III-3-3
zeggen zeggen: hij durfde niet uitspreken wat hij allemaal wilde zeggen (Tessenderlo), seŋən (Tessenderlo), tante laat zeggen dat ze vandaag niet kan komen (Tessenderlo), zegge (Tessenderlo) Hij durfde niet uitspreken, wat hij allemaal wilde zeggen [ZND 46 (1946)] || Tante laat zeggen, dat ze vandaag niet kan komen [ZND 46 (1946)] || zeggen [ZND 08 (1925)], [ZND m] III-3-1
zeil bijzetten bijzeilen: bę̄zãlǝ (Tessenderlo) Meer zeil aanbrengen. [N O, 7c] II-3
zeil minderen korten: kø̜tǝ (Tessenderlo) Bij oplopende wind de zeilen geheel of gedeeltelijk oprollen om de windvang te verminderen. In l 288b, l 318a en l 320a wordt de term aftrekken gebruikt voor het geheel oprollen van de zeilen, terwijl de benamingen korten (l 245, l 246, l 288, l 318a, l 320a) en inkorten voor het gedeeltelijk minderen van de zeilen gebruikelijk zijn. [N O, 7d; Sche 36; A 42A, 74; N O, 7g] II-3
zeilen zeilen: zãlǝ (Tessenderlo) De zeildoeken die over de hekwerken worden gespannen. In l 318 en l 321 worden de molenzeilen ɛs winters bestreken met lijnolie.' [N O, 5a; Sche 34; monogr.] II-3