21324 |
zuinig |
spaarzaam:
hij is spaoërzaom (K353p Tessenderlo)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
afwerpen:
afwerpen (K353p Tessenderlo)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gəpɛstə koͅp (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
zooi:
z (K353p Tessenderlo),
zuur:
ət zyr heͅmə (K353p Tessenderlo)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
sulker:
sulker (K353p Tessenderlo),
søləʔər (K353p Tessenderlo),
surkel:
surkel (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
surker:
surker (K356p Tessenderlo)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
zŭstər (K353p Tessenderlo),
zŭŭstər (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
zuster [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)] || Zuster. [ZND 11 (1925)]
III-2-2, III-3-3
|
23233 |
zuster add. |
zustertje:
zysterke (K353p Tessenderlo)
|
Zuster. [ZND 11 (1925)]
III-3-3
|
18033 |
zuur oprispen |
het zuur hebben:
ət zyr heͅmə (K353p Tessenderlo)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20626 |
zuurdeeg |
heefsel:
hø̜sǝl (K353p Tessenderlo),
hɛsǝl (K353p Tessenderlo)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
hefsel:
hoessl (K353p Tessenderlo)
|
zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|