e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5328
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braamstengel breem: (mv)  brēmǝn (Tessenderlo) Stengel van de wilde braam, hechtmateriaal bij het vlechten. Men snijdt een stengel van ongeveer 2 m lengte zonder zijtakjes uit de braamstruik. De stengel moet groen zijn en een beetje verhout (Brekelmans, pag. 16). Afhankelijk van de dikte van de stengenl, ongeveer 4 tot 10 mm, kan men er smalle of brede vlechtbanden uit splijten, drie of vier in getal. Maar eerst moet men de dorens verwijderd hebben. Na het splijten moet men het merg van de gespleten takken met een mes wegkrabben en ze vervolgens soepel maken door ze om een ronde paal te trekken. De gespleten braamtwijg kan dan meteen gebruikt worden. [N 40, 121a] II-6
braamstruik braambezenbuist: brambezenbrest (Tessenderlo), braambos: brembosch (Tessenderlo), braambuist: zie ook ZND32  breͅmbəst (Tessenderlo), doorns: daores (Tessenderlo) braam (struik) [ZND 32 (1939)] || braamstruik [ZND 01 (1922)] III-4-3
braden braden: broͅən (Tessenderlo) vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)] III-2-3
braken braken: bry(3)̄ə`ən (Tessenderlo), kotsen: kotsən (Tessenderlo, ... ), koͅtsə (Tessenderlo, ... ), [plat]  kotsen (Tessenderlo), spuwen: spēͅjəvə (Tessenderlo), [gewoon]  speiəven (Tessenderlo) braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || kotsen (braken) [ZND m] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] III-1-2
brandblaar brandblaas: brandblaas (Tessenderlo) een brandblaar [ZND 45 (1946)] III-1-2
branden branden: bran̂ (Tessenderlo) branden [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout stoofhoot: stoofhuit (Tessenderlo), [sic]  stookheut (Tessenderlo), stookhout: stookheut (Tessenderlo), stookhoet (Tessenderlo), stōkhø͂ͅt (Tessenderlo, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1
brandkast in de sacristie brandkast: brāntkas (Tessenderlo) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandlamp naphtelamp: naftlāmp (Tessenderlo) Toestel om verf af te branden. Men onderscheidt spiritus- en benzinelampen al naar gelang de brandstof. Zie ook afb. 100. [N 67, 61b; monogr.] II-9
brandmuur tussen woonhuis en stal brandmuur: brantmȳr (Tessenderlo), scheidemuur: sxijǝmȳr (Tessenderlo) De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b] I-6