28692 |
braamstengel |
breem:
(mv)
brēmǝn (K353p Tessenderlo)
|
Stengel van de wilde braam, hechtmateriaal bij het vlechten. Men snijdt een stengel van ongeveer 2 m lengte zonder zijtakjes uit de braamstruik. De stengel moet groen zijn en een beetje verhout (Brekelmans, pag. 16). Afhankelijk van de dikte van de stengenl, ongeveer 4 tot 10 mm, kan men er smalle of brede vlechtbanden uit splijten, drie of vier in getal. Maar eerst moet men de dorens verwijderd hebben. Na het splijten moet men het merg van de gespleten takken met een mes wegkrabben en ze vervolgens soepel maken door ze om een ronde paal te trekken. De gespleten braamtwijg kan dan meteen gebruikt worden. [N 40, 121a]
II-6
|
24474 |
braamstruik |
braambezenbuist:
brambezenbrest (K353p Tessenderlo),
braambos:
brembosch (K353p Tessenderlo),
braambuist:
zie ook ZND32
breͅmbəst (K353p Tessenderlo),
doorns:
daores (K353p Tessenderlo)
|
braam (struik) [ZND 32 (1939)] || braamstruik [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
20788 |
braden |
braden:
broͅən (K353p Tessenderlo)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
18034 |
braken |
braken:
bry(3)̄ə`ən (K353p Tessenderlo),
kotsen:
kotsən (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
koͅtsə (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
[plat]
kotsen (K353p Tessenderlo),
spuwen:
spēͅjəvə (K353p Tessenderlo),
[gewoon]
speiəven (K353p Tessenderlo)
|
braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)], [ZND m] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || kotsen (braken) [ZND m] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18114 |
brandblaar |
brandblaas:
brandblaas (K353p Tessenderlo)
|
een brandblaar [ZND 45 (1946)]
III-1-2
|
19860 |
branden |
branden:
bran̂ (K353p Tessenderlo)
|
branden [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19635 |
brandhout |
stoofhoot:
stoofhuit (K353p Tessenderlo),
[sic]
stookheut (K353p Tessenderlo),
stookhout:
stookheut (K353p Tessenderlo),
stookhoet (K353p Tessenderlo),
stōkhø͂ͅt (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 48 (1954)]brandhout [ZND 01 (1922)] || Brandhout voor de kachel [ZND 48 (1954)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)]
I-7, III-2-1
|
23442 |
brandkast in de sacristie |
brandkast:
brāntkas (K353p Tessenderlo)
|
De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
30689 |
brandlamp |
naphtelamp:
naftlāmp (K353p Tessenderlo)
|
Toestel om verf af te branden. Men onderscheidt spiritus- en benzinelampen al naar gelang de brandstof. Zie ook afb. 100. [N 67, 61b; monogr.]
II-9
|
33346 |
brandmuur tussen woonhuis en stal |
brandmuur:
brantmȳr (K353p Tessenderlo),
scheidemuur:
sxijǝmȳr (K353p Tessenderlo)
|
De scheidingsmuur tussen het woongedeelte en de stallen van de boerderij. Doorgaans is dit de muur waartegen, aan de woonhuiskant, ook de schouw is aangebracht en die tot in de nok is opgetrokken. [N 5A, 22g en 32a; N 31, 41d; A 49, 6b]
I-6
|