25500 |
broodoven |
oven:
hōvǝ (K353p Tessenderlo),
hōǝvǝn (K353p Tessenderlo),
nōvǝn (K353p Tessenderlo),
ōvǝ (K353p Tessenderlo)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
bręǝvǝn (K353p Tessenderlo),
brɛǝvǝn (K353p Tessenderlo)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
bryx (K353p Tessenderlo),
bryX (K353p Tessenderlo)
|
brug [RND], [ZND m]
III-3-1
|
23221 |
bruidje in de processie |
meidje:
me:də.ən (K353p Tessenderlo)
|
Maagdeken (in de processie). [ZND 01 (1922)]
III-3-3
|
28509 |
bruidszwerm |
zingende voorzwerm:
zeŋǝndǝ vø̜rzwɛrm (K353p Tessenderlo)
|
Een volk dat meezwermt bij de bruidsvlucht van een jonge koningin. [N 63, 37a; N 63, 37b; N 63, 29d; N 63, 29c]
II-6
|
18364 |
bruine gebreide dameskous |
vrouwluikous:
vrelikøͅsə (K353p Tessenderlo),
vrelliekèùse (K353p Tessenderlo)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34138 |
brullen |
brullen:
brylǝ (K353p Tessenderlo),
brølǝ (K353p Tessenderlo)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34072 |
brulse koe |
brul:
brøl (K353p Tessenderlo)
|
Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul:
brøl (K353p Tessenderlo)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
21573 |
brutaal |
astrant:
astrant (K353p Tessenderlo),
hij is astrant (K353p Tessenderlo),
strant:
heij is strant (K353p Tessenderlo)
|
hij is vrijpostig (strant, astrant) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|