17572 |
achterhoofd |
vanachter op de kop:
vanachtərənzeͅnəkop (K353p Tessenderlo)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|
31078 |
achterijzer |
eivormige teen:
ājvørmegǝ tijǝn (K353p Tessenderlo)
|
Hoefijzer voor de achterhoef van het paard. Het achterijzer heeft meestal een ovale vorm. Zie ook afb. 223b. [N 33, 353; N 33, 354b]
II-11
|
32410 |
achterindraaien |
achterindraaien:
axtrǝndrǫwǝ (K353p Tessenderlo),
axtǝrendrǫwǝ (K353p Tessenderlo)
|
De hak van de klomp met de hakhaak wat naar achteren uithollen. [N 97, 91]
II-12
|
33802 |
achterknie |
achterknie:
axtǝrkni (K353p Tessenderlo),
hakken:
hakǝ (K353p Tessenderlo)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
26058 |
achtermolen |
achtermolen:
axtǝr[molen] (K353p Tessenderlo)
|
Het gedeelte van de molen(kast) waarin zich het koppel stenen van de windzijde bevindt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛstormeindeɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 43e; A 42A, 95]
II-3
|
31587 |
achternaafband |
asband:
as˱bãnt (K353p Tessenderlo)
|
De ijzeren band om het achtereinde van de naaf, aan de kant van de wagen. De achternaafband is doorgaans smaller dan de muilband. Zie ook afb. 214. [N G, 43d; N 17, 60b; Vld.]
II-11
|
31585 |
achterschijf |
rondelle:
rõnde̜l (K353p Tessenderlo)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
19445 |
achteruit |
achter:
axtǝr (K353p Tessenderlo),
achteruit:
axtǝrø̜t (K353p Tessenderlo),
hup-terug:
hø̜p trøx (K353p Tessenderlo),
terug:
trøx (K353p Tessenderlo)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteraut goan (K353p Tessenderlo),
achteruitgaan (K353p Tessenderlo)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
achteruitlopen:
axtǝrǭu̯ǝtluu̯ǝpǝ (K353p Tessenderlo),
achteruitwerken:
axtǝrø̜twɛrǝkǝ (K353p Tessenderlo)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|