e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Tessenderlo

Overzicht

Gevonden: 5328
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
darrenbroed aarderaat: ɛ̄rǝrǭt (Tessenderlo) Het broed in de grootste cellen, waaruit de darren ontstaan. [N 63, 24b; N 63, 20a; N 63, 24a] II-6
darrenbroed onthoofden kappen: kapǝn (Tessenderlo) Wanneer de voorzwerm eraf is, kan de imker er toe overgaan het darrenbroed te onthoofden. Hiermee beteugelt hij de darrenaanzet en verhindert eventueel het zwermen. Met een scherp mes wordt het darrenbroed in de raat onthoofd, zodat het sterft. Het wordt dan uit de korf of kast verwijderd. [N 63, 79] II-6
darrenbroedig darrenbroedig: darrenbroedig (Tessenderlo) Gezegd van een koningin die onbevrucht is en daardoor darrenbroed legt in plaats van werkbijenbroed. [N 63, 64; N 63, 63a] II-6
darrenraat aanbouwen grof werk zetten: grǫf wɛrk zɛtǝ (Tessenderlo) Het aanzetten van darrenraten of darrenbroed. Tegenover het fijn werk van de werkbijenraat staat het grof werk van de darrenraat. Tegen het zwermen en na het bouwen van de werkbijenraat worden de darrenraten aangebouwd. De raten staan dan stomp. [N 63, 16e] II-6
dartel (een) hevige: hēvegǝ (Tessenderlo), zot staan: zǫt stǭn (Tessenderlo) Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g] I-9
das, sjaal foulard (fr.): das wordt niet gebruikt.  fula:r (Tessenderlo) das (doek) [ZND 01 (1922)] III-1-3
daskwast marmerdas: marǝmǝrdas (Tessenderlo), waterdas: wǭtǝrdas (Tessenderlo) Zachte kwast, doorgaans van dassehaar vervaardigd, die wordt gebruikt om kwaststrepen in pas aangebrachte verf weg te werken. [N 67, 33a] II-9
dasspeld kravattenspeld (<fr.): cravatespeld (Tessenderlo) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
de akker bewerken labeuren: labøi̯ǝrǝ (Tessenderlo) Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.] I-1
de avond luiden de avondklok luiden: de aovendklok luidt (Tessenderlo), de aovondklok loodt (Tessenderlo), luiden: het luidt (Tessenderlo) De avondklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3