23723 |
de rozenkrans bidden bij een overledene |
rozenkrans:
roewezekrááns (K353p Tessenderlo)
|
De Rozenkrans (= 3 Rozenhoedjes) bidden bij een overledene. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31898 |
de scherpe kanten afschuren |
afronden:
afrōndǝ (K353p Tessenderlo),
hoeken breken:
hukǝ brēkǝ (K353p Tessenderlo)
|
De scherpe kanten van bijvoorbeeld een plank door schuren afronden. Daardoor kan men zich minder snel aan het hout bezeren en is er een kleinere kans op beschadigingen. [N 53, 155d; N 53, 237d]
II-12
|
33926 |
de staart couperen |
kappen:
kapǝ (K353p Tessenderlo),
opsnijden:
ǫpsnęi̯ǝ (K353p Tessenderlo)
|
Het kappen of afsnijden van de staart van veulens gebeurt na enkele dagen of weken. Nadat de staart zuiver gemaakt en afgebonden is, wordt hij afgesneden en toegebrand. [N 8, 103d]
I-9
|
34273 |
de stal uitmesten |
afmesten:
afmęstǝ (K353p Tessenderlo),
afslagen:
afslāgǝ (K353p Tessenderlo),
uitmesten:
ø̜tmęstǝ (K353p Tessenderlo)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
19639 |
de tafel afruimen |
ewegdoen:
əweͅx˂dūn (K353p Tessenderlo)
|
de tafel afruimen [N 01 (1960)]
III-2-1
|
19859 |
de tafel dekken |
gereed zetten:
gəriət ˃zeͅtə (K353p Tessenderlo)
|
de tafel dekken [N 01 (1960)]
III-2-1
|
32408 |
de teen afwerken |
de teen bijwerken:
dǝn tijǝn bē̜wɛrǝʔǝ (K353p Tessenderlo)
|
De teenholte van geheulde klomp met het teenmes ruimer maken en glad afwerken. [N 97, 90]
II-12
|
19640 |
de was blauwen |
blauwselen:
blāu̯sələn (K353p Tessenderlo)
|
blauwen [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
op de bleek leggen:
op de blaai-ek lenge (K353p Tessenderlo)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stɛ̄vən (K353p Tessenderlo)
|
een hemd stijven [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|