18689 |
duimeling |
vingerdoekje:
vingerdoekske (K353p Tessenderlo)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21312 |
duits |
duits:
dəts (K353p Tessenderlo)
|
Duits [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
duivenkot:
`t douvekot (K353p Tessenderlo),
`t douvenkot (K353p Tessenderlo),
`t towevekot (K353p Tessenderlo),
dowevekot (K353p Tessenderlo),
dōəvəkot (K353p Tessenderlo),
doͅəvəkòt (K353p Tessenderlo),
dôëvekôt (K353p Tessenderlo),
dǫu̯ǝvǝkǫt (K353p Tessenderlo),
touwevekot (K353p Tessenderlo)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
kijker:
kēʔər (K353p Tessenderlo),
kē̜ ̞ʔǝr (K353p Tessenderlo)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
duivin:
dowəvin (K353p Tessenderlo),
doəvin (K353p Tessenderlo),
duivin (K353p Tessenderlo),
døͅu̯əven (K353p Tessenderlo),
duivinnetje:
dowəvinneke (K353p Tessenderlo)
|
duif, wijfje [Goossens 2a (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dol (K353p Tessenderlo),
duizelig:
do:əzəlich (K353p Tessenderlo),
duizelig (K353p Tessenderlo, ...
K353p Tessenderlo),
suf:
suf (K353p Tessenderlo)
|
duizelig [ZND 01 (1922)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
duzentpoewet (K353p Tessenderlo)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34239 |
dunne melk |
dunne melk:
dønǝ mɛlǝk (K353p Tessenderlo)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
sjaaltje:
sjaaltje (K353p Tessenderlo)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18366 |
dunne wollen kous |
dun kousje:
dunne kèùskes (K353p Tessenderlo),
dønə køskəs (K353p Tessenderlo)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|