20223 |
buurman |
nabuur:
nober (Q209p Teuven)
|
buurman [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21306 |
buurt: in de buurt |
kortbij ons:
hea wont keŭet bie oos (Q209p Teuven)
|
Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
nabuur:
naber (Q209p Teuven)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
33215 |
c. geheel houten riek |
erwtengaffel:
ęrtǝgafǝl (Q209p Teuven)
|
Een riek met brede platte tanden die onder tegen het blok zijn gespijkerd, om bladeren (of schillen van dennebomen, zoals door de zegsman aangegeven) bijeen te scharrelen, bijv. voor de potstal, of om kwetsbare vruchten, zoals peulen, op te scheppen. [N 18, 32]
I-5
|
18654 |
cape |
kap:
kap (Q209p Teuven)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
capuchon (fr.):
kapyšoͅŋ (Q209p Teuven),
muts:
møtš (Q209p Teuven)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33749 |
castreren |
afbinden:
āf˱beŋǝ (Q209p Teuven),
snijden:
šnii̯ǝ (Q209p Teuven)
|
In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
21451 |
cent |
cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
ənə sēͅnt (Q209p Teuven)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21539 |
centiem |
sang:
ps. omgespeld volgens Frings.
nə saŋ (Q209p Teuven)
|
koperen munt van 1 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20545 |
cichorei |
cichorei:
šikoͅrŋ̄i̯}* (Q209p Teuven),
šikoͅrɛ̄i̯ (Q209p Teuven)
|
cichorei; Hoe noemt U: Surrogaat of smaakverbeterend middel voor koffie gemaakt van de wortel van een bepaalde plant die gemalen en geroosterd wordt (cichorei, cikorei, suikerij, suikeraai, sekraai, bitter, Gemertse koffie) [N 80 (1980)]
I-7, III-2-3
|