18592 |
dasspeld |
kravattenspang (<fr.):
kravatəšpaŋ (Q209p Teuven)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
dauw:
(dən) doͅw (Q209p Teuven)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32891 |
daverwaat |
daverwaat:
dāvǝrwat (Q209p Teuven)
|
Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.]
I-3
|
34142 |
de grond omwoelen |
de kop in gen aarde steken:
dǝr kǫp egǝn ɛi̯ǝt štē̜i̯ǝkǝ (Q209p Teuven)
|
Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c]
I-11
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opslaan:
ǫpšlūǝ (Q209p Teuven)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
34628 |
de kar gereformeerd maken |
de kar onbruikbaar maken:
dǝ kār ǫn˱brūk˱bār mākǝ (Q209p Teuven)
|
De berries van de stortkar averechts onder de bak doordraaien, zodat de kar onbruikbaar wordt [N 17, 87 + 93]
I-13
|
34632 |
de kar wipt |
omslaan:
(de kar) slē̜t˱ øm (Q209p Teuven)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
34230 |
de melk inhouden |
ophouden:
(de koe) hęlt ǫp (Q209p Teuven)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
(de koe) lɛt lǭpǝ (Q209p Teuven)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|
34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
opslaan:
ǫpšlūu̯ǝ (Q209p Teuven)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|