25145 |
hagelsteen, hagelkorrel |
dikke hagel:
dikə hagəl (Q209p Teuven),
hagel:
hagəl (Q209p Teuven),
hagel als huven (knikkers):
(knikkers)
hagəl wi hyvə (Q209p Teuven),
kinderkoppen:
(kinderkoppen)
wi keͅŋərkøͅp (Q209p Teuven)
|
hagelsteen, hagelkorrel [N 22 (1963)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (Q209p Teuven),
hooghak:
hȳǝxhakǝ (Q209p Teuven),
kretser:
krętsǝr (Q209p Teuven)
|
Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5
|
18180 |
hak van een schoen |
knuppel:
knøͅpəl (Q209p Teuven)
|
hak van een schoen [pollevie, plevie, hiel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
baard:
bāt (Q209p Teuven)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
21661 |
halen en betalen |
halen en betalen:
ps. omgespeld volgens Frings.
də wɛr gūə hōlə eͅn bətālə (Q209p Teuven)
|
Halen en betalen wat men gekocht heeft [ik moet gaan ontvangen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34027 |
halfbloed |
koe met papieren bij:
[koe] met pápirǝ bi (Q209p Teuven)
|
Koe van gedeeltelijk bekende afstamming. Bedoeld wordt de koe waarvan één der ouders onbekend is - dit betreft meestal de vader - of waarvan één der ouders niet is opgenomen in het stamboek. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1).' [N 3A, 3b]
I-11
|
18713 |
halfhemd |
voorste, het -:
vøͅjəštə (Q209p Teuven)
|
halfhemd, kort overhemd of los linnen borststuk dat onder de halsopeningen van het vest wordt gedragen [frontj] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18353 |
halfhoge knoopschoen? |
knopenschoen:
knōͅpəšōn (Q209p Teuven)
|
damesschoenen, halfhoge ~ met knopen opzij [leerskes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
halter:
haltǝr (Q209p Teuven)
|
Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-11
|
21541 |
halve frank |
halve frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ənə hōvə fraŋ (Q209p Teuven)
|
wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|