34522 |
seksen |
selecteren:
sēlęktērǝ (Q209p Teuven)
|
Bij kuikentjes de haantjes van de hennetjes afzonderen en ze vervolgens doden. Haantjes zijn er minder nodig en het is onvoordelig om die lang eten te blijven geven. [N 19, 58; JG 1a, 1b]
I-12
|
19778 |
sering |
groffelsnagel:
-
groffe(l)(s)nagel (Q209p Teuven, ...
Q209p Teuven),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
groffelsnegel (Q209p Teuven)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
oudertijdse sjaal:
oͅwərtitšə šāl (Q209p Teuven)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20569 |
sigarenpijpje |
sigarenpijpje:
sigarərø̄rkə (Q209p Teuven)
|
sigaarhouder; Hoe noemt U: Pijpje waarin men een gedeeltelijk opgerookte sigaar steekt om hem helemaal op te kunnen roken (spit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zii̯ǝkǝl (Q209p Teuven)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
21444 |
sjacheraar |
foetelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
fūtəleͅr (Q209p Teuven),
koetelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
kudəleͅr (Q209p Teuven),
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxəleͅr (Q209p Teuven)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
foetelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
fūtələ (Q209p Teuven),
koetelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
kudələ (Q209p Teuven),
sjachelen:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxələ (Q209p Teuven)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q209p Teuven)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
18686 |
sjerp |
band:
bānt (Q209p Teuven),
zijden band:
zejə bānt (Q209p Teuven)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
šlōͅpmøtš (Q209p Teuven)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|