24138 |
dons, nestveren |
vlughaar:
vlūūghaor (L374p Thorn)
|
het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
20324 |
dood (bn.) |
dood:
doit (L374p Thorn),
doêt (L374p Thorn),
dôêt (L374p Thorn),
gestorven:
gestorve (L374p Thorn),
gestòrve (L374p Thorn)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] || dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20325 |
dood (zn.) |
dood:
dood (L374p Thorn),
dòât (L374p Thorn)
|
de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
34336 |
doodliggen |
kapotliggen:
kǝpotleqǝ (L374p Thorn)
|
Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31]
I-12
|
21154 |
doodlopende weg |
doodlopend:
doatlaopendj (L374p Thorn),
keerweg:
keerwaeg (L374p Thorn)
|
een doodlopende weg (cul-de-sac, keerweg) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20432 |
doodskist |
doodskist:
doeëdskist (L374p Thorn, ...
L374p Thorn),
kist:
kist (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)]
III-2-2, III-3-3
|
20438 |
doodskleed |
dodenmantel:
zg. doodenmantjel, gegarneerd met kant (L374p Thorn),
doodshemd:
doodshemd (L374p Thorn),
doodsmantel:
doidsmantel (L374p Thorn),
doodsmantjel (L374p Thorn)
|
bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)]
III-2-2
|
23469 |
doodsklok |
doodsklok:
doeëdsklok loetj (L374p Thorn)
|
De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23958 |
doodzonde |
doodzonde:
doeëdzònj (L374p Thorn)
|
Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17787 |
doof |
doof:
douf (L374p Thorn)
|
doof [SGV (1914)]
III-1-1
|