24443 |
fruitworm |
worm:
enne worm (L374p Thorn)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
19727 |
fuchsia |
belletjesbloem:
idiosyncr.
belkesbloom (L374p Thorn)
|
Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
22851 |
fuik |
fuik:
fōēk (L374p Thorn)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L374p Thorn, ...
L374p Thorn)
|
fuut || fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L374p Thorn),
goan (L374p Thorn)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
gaon ligge (L374p Thorn),
zich leggen:
de winjt heat zich gelach (L374p Thorn)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaa.r (L374p Thorn),
gaar (L374p Thorn)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
29888 |
gaar stoken |
gaar stoken:
gār štōǝkǝ (L374p Thorn)
|
Pannen bakken door de oven op de hoogst vereiste hittegraad te brengen. Volgens een invuller uit L 290 verkreeg men door met dennen (dɛn\) te stoken rode pannen (ru\ pan\). Wanneer men met elzeschansen (ęlz\ēans\) werkte, ontstonden blauwe pannen (blaw pan\). Zie ook het lemma ɛblauwstokenɛ. Daar wordt door de invullers ook dennehout genoemd voor het ɛblauwstokenɛ. Zie voor de verdere terminologie bij het bakken van dakpannen de paragraaf over de veldoven.' [monogr.; N 27 add.]
II-8
|
28761 |
gaas |
gaas:
gās (L374p Thorn)
|
Luchtig en doorschijnend weefsel, waarbij de draden wijd uiteenliggen. [Gi 1.IV, 57; MW]
II-7
|
28225 |
gaaskap |
gaaskap:
gāskap (L374p Thorn
[(Maurits)]
[Eisden])
|
De gaaskap of gaaskorf die zich onder de kooi van de veiligheidslamp bevindt. [N 95, 247; monogr.]
II-5
|