e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Thorn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fruitworm worm: enne worm (Thorn) worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)] III-4-2
fuchsia belletjesbloem: idiosyncr.  belkesbloom (Thorn) Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)] III-2-1
fuik fuik: fōēk (Thorn) fuik [SGV (1914)] III-3-2
fuut fuut: fuut (Thorn, ... ) fuut || fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)] III-4-1
gaan gaan: gaon (Thorn), goan (Thorn) gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2
gaan liggen (van de wind) gaan liggen: gaon ligge (Thorn), zich leggen: de winjt heat zich gelach (Thorn) gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)] III-4-4
gaar gaar: gaa.r (Thorn), gaar (Thorn) gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] III-2-3
gaar stoken gaar stoken: gār štōǝkǝ (Thorn) Pannen bakken door de oven op de hoogst vereiste hittegraad te brengen. Volgens een invuller uit L 290 verkreeg men door met dennen (dɛn\) te stoken rode pannen (ru\ pan\). Wanneer men met elzeschansen (ęlz\ēans\) werkte, ontstonden blauwe pannen (blaw pan\). Zie ook het lemma ɛblauwstokenɛ. Daar wordt door de invullers ook dennehout genoemd voor het ɛblauwstokenɛ. Zie voor de verdere terminologie bij het bakken van dakpannen de paragraaf over de veldoven.' [monogr.; N 27 add.] II-8
gaas gaas: gās (Thorn) Luchtig en doorschijnend weefsel, waarbij de draden wijd uiteenliggen. [Gi 1.IV, 57; MW] II-7
gaaskap gaaskap: gāskap (Thorn  [(Maurits)]   [Eisden]) De gaaskap of gaaskorf die zich onder de kooi van de veiligheidslamp bevindt. [N 95, 247; monogr.] II-5