id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34354 | helpen bij het biggen werpen | halen: huǝlǝ (Thorn) | De zeug helpen bij het werpen van de biggen, gezegd van de boer. [N 76, 40] I-12 |
27546 | hemd | hemd: hømǝ (Thorn [(Maurits)] [Maurits]) | Hemd, meestal gemaakt van flanel. [N 95, 60; monogr.] II-5 |
19915 | hemel | hemel: dən e.məl (Thorn), heemel (Thorn), hemel (Thorn) | De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND], [SGV (1914)] III-3-3 |
23894 | hemelrijk | hemelrijk: hemelriek (Thorn) | Het hemelrijk. [N 96D (1989)] III-3-3 |
24652 | hemelsleutel | sint-janskruid: idiosyncr. St. Janskroed (Thorn), WLD St. Janskroet (Thorn) | Hemelsleutel (sedum telephium: purpureum 10 tot 40 cm hoog. De stengels groeien rechtop of opstijgend; de bladeren groeien tegenoverstaand, eivormig, vlezig en gezaagd; de bloemen groeien in dichte trossen en zijn geel of purperrood. Bloeitijd in juli e [N 92 (1982)] III-4-3 |
23241 | hemelvaartsdag | hemelvaartsdag: heemelvaartsdaag (Thorn), hemelvaartsdaag (Thorn) | Hemelvaart, Hemelvaartsdag [Hiemelvaart, Himmelvaatsdag, Himmelvaat, Kriste hiemmelvaat]. [N 96C (1989)] III-3-3 |
34474 | hen met kuikens | broek: bruk (Thorn), brok: brø̜k (Thorn) | Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12 |
19511 | hengsel | hengel: ingel (Thorn), hengsel: hingsel (Thorn) | hengsel [SGV (1914)] || hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)] III-2-1 |
33748 | hengst | hengst: heŋst (Thorn) | Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.] I-9 |
33757 | hengstveulen | hengstveulen: heŋsvyǝlǝ (Thorn) | Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9 |